Broeders en Zusters

De Reguliere Vrijmetselarij wijdt enkel mannen in. Dit gaat terug op de Constituties van Anderson van 1723

Tot nu toe is er geen verbod gevonden om vrouwen te initiëren vóòr James Anderson’s Constitutions van 1723, die het expliciet heeft over “goede en oprechte mannen, geen vrouwen”. De Old Charges, een aantal teksten met regelgeving voor Loges nog voor de Grand Lodge werd opgericht, spraken er zich niet expliciet over uit. Impliciet richtten ze zich enkel tot mannen, gelet op de hij-vorm in de teksten en het verbod in meerdere ervan de vrouw van een Broeder te begeren. Deze Old Charges waren er overigens aanvankelijk enkel voor steenhouwers, waarbij moet aangenomen worden dat geen vrouwen dit zware beroep uitoefenden.

 

Tijdens de transformatie van de ‘acceptatie’, waarbij men aangenomen edellieden en bourgeois initieerde, zijn er casussen bekend waarbij, tegen de gebruiken in, zeer uitzonderlijk vrouwen naar behoren zijn ingewijd. Het meest prominente voorbeeld is dat van de Hon. Elizabeth St. Leger (in 1712), of, zoals na haar huwelijk werd genoemd, de Hon. Mevrouw Aldworth, naar wie soms, zij het ten onrechte (er zijn nl ook de casussen gekend van Mary Banister (1713–1714), Mrs Beaton (onbekende datum) en  Mrs Harvard (1710)), wordt verwezen als de ‘enige vrouw die de eer heeft verkregen van inwijding in de sublieme mysteries van de vrijmetselarij’. De Hon. Elizabeth St. Leger was een dochter van de eerste burggraaf Doneraile, een inwoner van Cork in Ierland. Haar vader was een zeer ijverige vrijmetselaar en, zoals de gewoonte was in zijn tijd – het begin van de achttiende eeuw – hield hij af en toe een loge in zijn eigen huis, waarbij hij werd bijgestaan door leden van zijn eigen familie en eventuele broeders in de directe omgeving van Doneraile House.

In de familiale Archieven van de adellijke familie Aldworth  gaat het verhaal (sic!) dat op een avond,  voorafgaand aan de inwijding van een gentleman,  genaamd Coppinger, juffrouw St. Leger zichzelf verborg in de kamer naast de kamer die normaal als logeerkamer werd gebruikt. Deze kamer was die avond  voor de gelegenheid ingericht als Loge juffrouw St. Leger zou met haar schaar een steen uit de scheidingswand hebben verwijderd en door de aldus gecreëerde opening getuige zijn geweest van de inwijdingsceremonie. Wat ze zag schijnt haar zo grondig te hebben gestoord dat ze meteen besloot te weg te lopen, maar gehoord werd door  de Tyler, die haar tegenhield. Aldus hoorden de Broeders dat ze getuige was geweest van de hele ceremonie die zojuist had plaatsgevonden. Na een aanzienlijke discussie en toegeven aan de smeekbeden van haar broer,  werd besloten haar tot de Orde toe te laten en zij werd naar behoren ingewijd en werd na verloop van tijd zelfs de Master  van de loge. Op dat ogenblik bestond de Grootloge van Ierland (opgericht in 1725) al. Ondanks dat deze ook enkel mannen toeliet, bleef Elisabeth Aldworth beschouwd worden als een Broeder.

Volgens Milliken, de Ierse maçonnieke historicus, werd ze ingewijd in Loge nr. 95, die nog steeds in Cork bijeenkomt, maar er zijn in de Loge zelf geen gegevens bewaard gebleven van haar ontvangst in de Orde. Er is enkel het familiaal Archief van de Aldworths. Het staat echter vast dat zij abonnee was van het Irish Book of Constitutions, dat in 1744 verscheen, en dat zij regelmatig, gekleed in haar maçonnieke regalia, activiteiten bijwoonde die onder maçonnieke auspiciën werden gegeven ten behoeve van de armen en noodlijdenden. Ze trouwde na haar inwijding met de heer Richard Aldworth uit Newmarket en toen ze stierf kreeg ze de eer van een vrijmetselaarsbegrafenis.

Er bestaat in het familiearchief van de Aldworths een afbeelding van haar, met schootsvel en in het teken van Trouw.

Er bestaat ook een gedenkplaat opgericht door een Loge uit York bij de St Finbarres Cathedral in York.

 

Zoals reeds vermeld konden in de Loges van de Grand Lodges van Engeland, Schotland en Ierland en in de Loges op het vasteland die zich baseerden op de Britse Constituties, enkel mannen worden ingewijd.  In de door masculiene ‘clubs’ gedomineerde Engelse maatschappij leverde dit nauwelijks problemen op. In Frankrijk echter was de positie van de vrouw, vooral in de hoge adel, anders. Deze behoorden tot het establishment en exclusieve herenclubs, zoals in Engeland, waren er veel minder in trek. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in Frankrijk vanaf het midden van de achttiende eeuw vrouwen werden opgenomen in zogenaamde ‘adoptieloges’.  Deze ‘adoptieloges’ werden opgericht vanuit mannelijke loges, die een tweede werkplaats oprichtten voor vrouwen. Deze laatste loges waren dus afhankelijk van een mannenloge, die hen ‘adopteerde’. Vrouwen werden ingewijd in deze ‘adoptieloges’, waar de zittingen mede bijgewoond werden door Broeders uit de adopterende mannenloge. Die adoptieloges zouden al in 1740 ontstaan zijn, maar bewijs daarvan is er niet. Het Grand Orient de France erkende officieel in 1774 deze vermoedelijk al enige tijd bestaande officieuze ‘adoptieloges’. Ook in Nederland waren er ‘adoptieloges’ en in de Zuidelijke Nederlanden (het huidige België) zouden er dergelijke Loges geweest zijn in Brussel, Aalst en Doornik, hoewel deze niet echt gedocumenteerd zijn en er dus geen echt bewijs van bestaat, enkel indirecte verwijzingen. In Engeland zijn er in de toenmalige kranten heel wat artikels gewijd geweest aan het al dan niet toelaten van vrouwen in Loges. Volgens een vrijmetselaarslied dat voor het eerst werd gedrukt in 1754, leek er een geheim project te bestaan ​​“om loges op te richten voor vrijmetselaarsdames”. Het is logisch dat het publiek gefascineerd was door het idee van een vrouwelijke vrijmetselarij in het midden van de 18e eeuw. Dit feit wordt geïllustreerd door een artikel (“fake news” zou men dit nu noemen) over een clandestiene “Grote Vergadering van Dames” te houden in Thames, Oxfordshire op 6 juli 1757, waarbij gesuggereerd werd dat het ging om de oprichting van een vrouwelijke Vrijmetselaarsloge. Er bestaat geen enkel bewijs van een Engelse vrouwelijke vrijmetselaarsloge of adoptieloge in die tijd. Wel stelde men steeds meer de tempeldeuren open voor vrouwelijke verwanten van de Broeders. Deze zgn. “ladies nights” verlopen zonder enig ritueel en zijn gelegenheidsinitiatieven met een louter sociaal karakter.

Al in 1751 bestond ook in Den Haag een adoptieloge, La Loge de Juste, welke naam verwijst naar de toenmalige Nederlandse Grootmeester, Juste Gérard, Baron van Wassenaer (1716-1753). Hij was de Voorzittend Meester van deze adoptieloge.  In 1774 erkende het Grand Orient de France de adoptie-loges officieel en schreef nieuwe statuten voor, waardoor ze een eigen Grootmeesteres kregen. In de tijd van Napoleon bloeiden de adoptieloges, nu onder de bescherming van Keizerin Joséphine (1763-1814) als Grootmeesteres.  In 1810 verbood de Nederlandse Grootloge adoptieloges en ook in Frankrijk geraakten ze uiteindelijk in verval.

Ondanks het muzikale pleidooi van Mozarts Toverfluit (1791) om zowel mannen als vrouwen toe te laten tot de Vrijmetselarij, moeten we tot het einde van de 19de eeuw wachten op initiatieven.

In 1893 ontstond onder invloed van de vrouwenemancipatie in Frankrijk de eerste ‘gemengde’ maçonnieke Orde, die mannen en vrouwen opnam met het voor mannen gebruikelijk rituaal: “Grande Loge Symbolique Ecossaise Mixte de France”. In 1899 veranderde de benaming naar “Ordre Maçonnique Mixte International Le Droit Humain”. In 1902 werd de Engelse activiste en voorvechtster van vrouwenrechten, Annie Besant (1847-1933, tevens voorzitster van de in die tijd uiterst invloedrijke Theosophical Society) in Le Droit Humain opgenomen. Zij bracht deze Orde binnen enkele jaren tot grote bloei. In 1912 werd de eerste Loge van deze Orde in België opgericht. Momenteel telt de Belgische Federatie van het Droit Humain 112 Loges met een kleine 8000 Leden.

In Engeland werd in 1902 een gemengde Loge opgericht, die afhing van het DH in Parijs. Omdat men een autonome Engelse gemengde obediëntie wou, werd in 1908 de Honorable Fraternity of Antient Masonry opgericht door de eerste (mannelijke) Grootmeester en drijvende kracht: ds. Dr. William Frederick Cobb. Sinds 1912 zijn de Grootmeesters echter allemaal vrouwen. De nieuwe Orde omvatte eerst zowel mannen als vrouwen, maar uiteindelijk werd begin jaren twintig het besluit genomen om de toegang alleen voor vrouwen te beperken en mannen niet langer als bezoekers toe te laten. Hoewel er nog een handvol loyale mannen in functie bleef, was deze Obediëntie in 1935 een uitsluitend vrouwelijke organisatie geworden, en dat is ze nog steeds. Sedert 1958 gebruikt ze de naam: Order of Woman Freemasons. Men spreekt elkaar aan als “Brother” !.

De United Grand Lodge of England (UGLE) heeft in een verklaring uit 1999 de regelmaat en oprechtheid van de vrouwelijke vrijmetselarij erkend, hoewel zij deze niet officieel als regulier erkennen en hun leden er niet aan rituele zittingen kunnen deelnemen (en vice versa). Veel de vrouwenloges komen bijeen in tempels die eigendom zijn van de UGLE en de informele betrekkingen zijn hartelijk en coöperatief. Op dezelfde manier is er een wederkerige overeenkomst die wordt uitgebreid tot leden van UGLE die hun bijeenkomsten in Tempels van de Order of Woman Freemasons houden.

In 1903 sprak de meerderheid van de loges van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden zich uit voor het toelaten van vrouwen in de loge, maar dit werd door het Hoofdbestuur afgehouden. In 1922 werd door haar een Vereniging van Vrouwen van Vrijmetselaren (de zgn. vijf V’s) opgericht, een gezelschapsvereniging met rechtspersoonlijkheid voor de partners van leden van de Nederlandse Orde van Vrijmetselaren. Het oogmerk was de echtgenotes van vrijmetselaars bij elkaar te brengen om hetzelfde soort vriendschap te smeden tussen de vrouwen als voor de vrijmetselaren in de loge. Plaatselijk ontstonden afdelingen of ‘Kringen’ die maandelijks bij elkaar kwamen. Tijdens de bijeenkomsten stond de gezelligheid op de voorgrond, maar er werden ook voordrachten gehouden, die veelal de vrijmetselarij tot onderwerp hadden. De animo voor vrouwen van vrijmetselaren om lid te worden van een sterk vergrijzende gezelschapsvereniging werd steeds geringer en de vereniging is in 2006 ontbonden.

In Nederland werd in 1947 met hulp van enkele mannelijke vrijmetselaren, de Orde der Weefsters ‘Vita Feminea Textura’ opgericht. Deze Orde ontleent haar symboliek aan het spinnen en weven en hanteert andere ritualen. Derhalve beschouwt deze Orde zich niet als maçonniek, hoewel de principes waarop zij berust in alle opzichten die van de vrijmetselarij zijn. De oprichting van de Orde van Weefsters ‘Vita Feminea Textura’ en later de Orde van Vrije Weefsters ‘Vinculum Verum’ (in 2001) staat geheel los van de ‘vijf V’s’ , maar in die kringen leefde wel  een behoefte aan verdieping en actieve beoefening van rituelen, en de facto zijn vele ‘vijf V’-sters” “Weefsters” geworden.

Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden naast hogervermelde Orden in heel Europa maçonnieke Orden die uitsluitend vrouwen opnemen. Vaak werken ze niet alleen in de symbolische graden, maar ook in de hogere graden.

Op 21 oktober 1945 wordt in Frankrijk een zelfstandige vrouwelijke obediëntie opgericht, de “Union Maçonnique Féminine de France” en wordt de eerste algemene vergadering gehouden. Zeven jaar later verandert deze obediëntie haar naam in “Grande Loge Féminine de France” (GLFF).  In 1974 sticht de GLFF, op vraag van Belgische vrouwen, loges in België: een eerste in Brussel, daarna in Luik, gevolgd door een tweede in Brussel en één in Charleroi.  Op 17 oktober 1981 vormen deze 4 loges een zelfstandige Belgische obediëntie de “Grande Loge Féminine de Belgique – Vrouwengrootloge van België” (GLFB-VGLB). De Vrouwengrootloge van België telt naar verluidt 1.640 uitsluitend vrouwelijke leden, verspreid over 35 werkplaatsen. Men spreekt elkaar als “Zuster” aan.

Lithos Confederatie van Loges is Belgische maçonnieke obediëntie opgericht op 11 november 2006. Zij werd gesticht door vijf gemengde vrijmetselaarsloges. Zij werken binnen de drie symbolische graden. De meerderheid van de werkplaatsen is gemengd. Lithos heeft Conventies met VLB, DH en GLB over Gemengde Interobediëntiële Zittingen (exclusief Initaties  en Installaties) en met GOB werd een Vriendschapsverdrag afgesloten dat wederzijdse affiliaties mogelijk maakt. Lithos telt momenteel 43 Loges. Er zijn geen cijfers bekend over Ledenaantal. Men spreekt elkaar aan als “Broeder” en “Zuster”.

 

GOB, GLB en RGLB blijven exclusief mannelijke obediënties.

Quid transgenders?

Het standpunt van de United Grand Lodge of England (UGLE) met betrekking tot transgenders in hun exclusief mannelijke loges is als volgt:

Een kandidaat voor toelating tot de vrijmetselarij onder de UGLE moet een man zijn. Als een persoon die een geslachtsverandering heeft ondergaan en een man is geworden, zich wil aansluiten bij de vrijmetselarij, moet zijn aanvraag op dezelfde manier worden behandeld als die van elke andere mannelijke kandidaat.

Een vrijmetselaar die na de inwijding ophoudt een man te zijn, houdt niet op een vrijmetselaar te zijn. Er wordt verwacht dat de vrijmetselaars met mededogen en gevoeligheid zullen handelen ten opzichte van hun medevrijmetselaars. Een vrijmetselaar die een vrouw is geworden, is niet verplicht om uit de Orde te treden.

De privacy van het individu moet worden gerespecteerd en er zal normaal gesproken geen noodzaak zijn om de betreffende Metropolitan, Provincial of District Grand Secretary of the Grand Secretary hierover te informeren.

Een vrijmetselaar die van geslacht verandert, moet worden aangesproken met de naam en titel die hij/zij heeft gekozen. Ongeacht de genderidentiteit zullen de leden van de UGLE echter nog steeds formeel worden aangeduid als “broeders”.

Dit standpunt is gebaseerd op het Gender Reassignment Policy document dat op 17 juli 2018 door de UGLE is verspreid aan haar loges. Het document beoogt de loges te helpen bij hun besluitvorming en geeft enkele algemene richtlijnen over discriminatiewetgeving.

Voor zover ons bekend, is er geen officiële RGLB-regeling m.b.t. dit item.

 

 

 

 

.