Het begrip liefdadigheid, en meer nog zijn Latijnse variant caritas, heeft in onze samenleving een christelijke connotatie. Ook de maçonnieke liefdadigheid die de vrijmetselarij al van aan haar begin kenmerkt, is wellicht ontsprongen uit die christelijke traditie. Deze ‘armenbus’, vol christelijke en maçonnieke symboliek, is hier een mooi voorbeeld van.
Liefdadigheid was en is een belangrijke praktijk in het maçonnieke discours. Zo ontstonden, naar eigen zeggen, de eerste loges precies rond de idee van solidariteit en broederlijkheid, zowel onderling als naar buiten toe. Schots schrijver, drukker en actief vrijmetselaar William Preston schreef in zijn Illustrations of Masonry (1772): “De noodlijdenden te helpen is een plicht die op alle mensen rust, maar in het bijzonder op de vrijmetselaars, die met elkaar verbonden zijn door een onverbrekelijke keten van oprechte genegenheid”. Voor hem was liefdadigheid een vorm van respect en plicht voor de Opperbouwmeester van het Heelal en dus ook voor de ‘wezens van zijn schepping’. Een parallel met de zevende christelijke deugd lijkt zich hier alvast op te dringen. Tot vandaag zijn delen van deze opvattingen trouwens bijna letterlijk terug te vinden in het leerlingritueel.
De maçonnieke caritas was aanvankelijk vooral gericht op de eigen broeders of hun familie (soms weduwen en wezen). Pas later kwam de samenleving in beeld en was er aandacht voor de armoedeproblematiek (en werden er bijvoorbeeld broodbedelingen georganiseerd). Ook epidemieën, oorlogen en natuurrampen, zoals overstromingen, waren aanleiding voor liefdadigheidsacties.
Stam Gent -Liefdadigheidsbus
Deze liefdadigheidsbus uit de negentiende eeuw, waarschijnlijk vervaardigd in Frankrijk, heeft de vorm van de maçonnieke delta. Op de voorzijde staan een oude man en een oude vrouw, links geflankeerd door een afgebroken wijnrank en twee gebroken zuilen, rechts door een pelikaan die haar jongen voedt en een anker, symbool voor hoop en liefde.
Deze symboliek verwijst naar de achttiende graad uit de Aloude en Aangenomen Schotse Ritus, het oudste en meest verspreidde gradensysteem in België. De ‘Soeverein Prins van het Rozekruis’, de naam van die achttiende graad, is één van de populairste graden van het gradensysteem. In de Oostenrijkse Nederlanden verscheen deze graad omstreeks 1765 (en wel als hoogste graad). Hij zou echter snel door andere graden worden voorbijgestoken. Hij had als thema een maçonnieke versie van het Laatste Avondmaal, het lijden, de dood en de verrijzenis van Jezus Christus. In de vrijmetselarij wordt dit echter in een ruimere, humanistische context geplaatst. Ook de drie centrale thema’s van de achttiende graad, geloof, hoop en liefde (1 Korintiërs 13:13) komen uit het Nieuwe Testament. Het belangrijkste symbool van de graad is de pelikaan die zijn jongen voedt met zijn eigen bloed, in de christelijke overlevering symbool voor Jezus’ zelfopoffering aan het kruis.
De opschriften op de bus luidden: ‘Nous ne connaissons point de difference entre donner et recevoir’ (‘We kennen geen verschil tussen geven en krijgen’) en (aan de linkerzijde) ‘Dans la prospérité comme dans l’adversité les vrais amis sont toujours les mêmes’ (‘Zowel in voorspoed als in tegenspoed zijn ware vrienden altijd dezelfde’). Dit laat alvast uitschijnen dat de giften uit deze bus voornamelijk bedoeld waren voor caritas binnen de loge zelf.
Op de rechterzijde staat een lichtende delta. Daaronder staat een mannelijke figuur met een spiegel in de hand. Vermoedelijk verwijst dit naar het verhaal van Narcissus, als een soort van waarschuwing aan de vrijmetselaar dat hij niet enkel zichzelf, maar ook zijn broeders moet liefhebben. Het opschrift luidt: ‘Devoir de la septième obligation de la L.D.D.D. Anag. Caisse de prévoyance’ (‘plicht van de zevende verplichting van de L.D.D.D. Anag. – misschien de naam van een loge? – voorzieningsfonds’). Vrijmetselaars worden herinnerd aan hun morele plichten (waarvoor zij de eed al afleggen in de leerlinggraad), waar liefdadigheid deel van uit maakt. Ook hier is het geheel omgeven door wijnranken, opnieuw een symbool dat naar christelijke iconografie verwijst: de druiventros symboliseert onder meer het Laatste Avondmaal, een belangrijk thema in de achttiende graad.
Dit uniek meubelstuk – gezien de afmetingen is het hoogst onwaarschijnlijk dat deze ‘bus’ rondging in de loge – wijst op de band, althans in oorsprong, tussen maçonnieke liefdadigheid en christelijke caritas. Vrijmetselarij is echter een kamer met vele deuren. Zeker na de bisschoppelijke veroordeling van de vrijmetselarij in onze streken, stelden vele loges zich steeds antiklerikaler op en was het thema van de liefdadigheid een wapen in een strijd die meer en meer politiek wordt. Zo zat bijvoorbeeld de loge Le Septentrion uit Gent mede achter de stichting en ondersteuning van de organisatie Les sans nom non sans coeur, waarvan activiteiten precies gericht waren tegen de ‘katholieke concurrenten’.
Voor wie meer wil weten: Jeffrey Tyssens en Michel Vermote. ‘’Par la parole et par les actes…’: vrijmetselarij en emancipatie van de arbeiders’. In Jeffrey Tyssens, ed. Van wijsheid met vreugd gepaard. Twee eeuwen vrijmetselarij in Gent en Antwerpen. Gent: Marot / Tijdsbeeld, 2003, 177-198.