Een discrete Loge in Zoetebeke

In sommige provinciestadjes zijn er enkele kleinere loges waar het – bij gebrek aan geld en  plaats- het moeilijk is om in éénzelfde lokaal tempelactiviteiten  en broedermalen te verenigen.

Zo ook in onze Loge “Nonkels” in het plaatsje Zoetebeke in West-Vlaanderen.

Om die reden zijn we dus bij de dichtste restauranthouder  gaan aankloppen, waar Marcel, de zaakvoerder,  ons zijn annexe eetzaal op de eerste verdieping  heeft verhuurd. Vlug wordt die eetzaal tot “La Constance” omgedoopt en daar hebben we nu sinds enkele jaren onze broedermalen.

Onze Tempel ligt slechts op een boogscheut  van het restaurant, tussen de dorpsapotheek  en de schoenfabriek, waar wij in een van hun oude opslagplaatsen onze Tempel hebben ingericht. Uiteraard gaan onze tweewekelijkse vergaderingen niet onopgemerkt voorbij.  Om uit te vissen hoe onze groepsbeleving overkomt bij de dorpsbewoners hebben we een kleine enquête uitgevoerd :

CHRISTIANE de apotheekbediende:

Welja, mijnheer, om de twee vrijdagen zijn ze er terug. Ze hebben allemaal luxe-limousines waarmee ze meteen de ganse dorpsplaats vullen, en het zijn duidelijk geen steuntrekkers, Mijnheer. Het zijn rare snuiters : in  zwarte pakken met zwarte dassen of vlinderstrikken en allen met een zwarte aktentas in de hand. Hun gezicht is glad als paling en het is telkens net alsof ze voor het eerst naar hier komen.

Meestal schichtig en stilzwijgend, bijna geheimzinnig en allemaal trekken ze meteen naar de zaak van Marcel.

Ik begrijp het niet al te goed : het is te laat voor een begrafenis en te vroeg voor een trouwfeest en nooit is er ook maar één enkele vrouw in hun gezelschap te bespeuren.

Er zijn er zelfs die voor het eerst komen en die doen alsof ze niet bij de bende behoren. U herkent ze van ver : weggemoffelde  das en ruime regenmantels waaronder ze sluiks hun aktentas verbergen. Ze doen me wat denken aan maffiosi, maar toch hebben ze een zekere waardigheid en als ze de apotheek voorbijgaan doen ze altijd alsof ze diep in gedachten verzonken zijn.

Onze politiecommissaris moet wel beter weten  wie ze zijn, maar mij laten ze met rust, zegt hij, en ik hen ook.

MARCEL, de restauranthouder  en barman

Het zijn rare typen : licht geparfumeerd, goed gekleed en altijd mooi gepoetste schoenen, maar toch iets speciaals. Als ze binnenkomen begint het met omarmingen en zoenen gepaard gaande met schouderklopjes, speciaal langdurige handdrukken en intieme knipoogjes, net alsof ze elkaar in geen jaren hebben ontmoet en toch kruisen ze mekaar hier om de veertien dagen.

Komiek, hun gefluister en geheimdoenerij, het is echt een wereldje apart, het moeten allemaal meteorologen zijn, denk ik, want elke keer als ik hun een glas ga bestellen hoor ik de ene na de andere zeggen:  HET REGENT!  en nochtans  is het buiten mooi weer; mijn zaal  is goed verwarmd en helemaal niet vochtig. Het  is net  of ze allemaal  van dezelfde familie  zijn,  want  het  is van “broeder” alhier  en ”welbeminde broeder” aldaar  en als ik het  goed begrijp is het  alsof ze allen van dezelfde ”weduwe met veel kinderen” spreken.   Het is misschien wel een weduwnaarsclub.

Enfin, ik heb ze wel door. Verleden vrijdag nog had die breed  geschouderde man -een kleerkast van een vent  – zijn juwelen vergeten.  Juwelen, mijnheer, kan je je dat voorstellen? Een beer van een vent  die zijn juwelen vergeten heeft.

Die kleine  groep  achteraan in de zaal, dat zijn de oudsten. Die interesseren zich vooral  aan de leerlingen  .. .  Ze spreken met gedempte stern over  hun attributen en welbepaalde aanrakingen. Moet  er nog zand zijn,  mijnheer  ?

Hun beroep  kan je zo raden.  Het  zijn  waarschijnlijk meubelmakers of schrijnwerkers en nooit of nooit zijn ze tevreden.  De ene keer  is hun plank  te lang en de andere  keer  te kort  en er moet altijd aan geschaafd  worden. Er is zelfs een metser  bij.  Hij deed zijn aktentas op en zocht onverwijld naar zijn schietlood  en zijn  meter. Ik weet  wel beter,  mijnheer, weet je wat er in zijn aktentas zat  ? Een lichtblauwe minirok met  donkere rozasjes  en een paar witte handschoenen. Volgens mij een travestiet.

Net  alsof ze een geheimzinnige  stem hebben  gehoord  verdwijnen ze de één na de ander  in de richting van de schoenfabriek en dat  altijd op hetzelfde uur.

Verdacht, verdacht …  maar ja, mijnheer, in zaken  moet je veel kunnen verdragen en zolang  er zaad  in het bakje  komt  . . .

DIDIER  zoon van Marcel en kelner in het restaurant

Rond  drieêntwintig uur  dertig  komen ze allemaal terug  en sluiten  ze zich als samenzweerders op in de zaal op de eerste  verdieping.  Je herkent meteen de nieuweling aan zijn gedilateerde pupillen, zijn bleek aangezicht, en zijn wankele pas, net alsof hij  …  ik durf het bijna  niet zeggen.

De anderen bekijken hem met  liefdevolle  blikken  en vragen of hij de proef goed doorstaan heeft.

Je hebt  er altijd  drie bij die, daar  ben ik bijna  zeker van, in een verkoopzaal moeten  werken.  Ik denk dat het veilingmeesters zijn : ze hebben  alle drie een gouden hamertje en de ganse maaltijd door kloppen ze ermee  op tafel. Er moet  daar blijkbaar heel wat verkocht worden, want het kloppen houdt niet op.

En wantrouwig dat ze zijn mijnheer. Ze willen nooit dat mijn zus Angelique  hen gaat bedienen  en zelfs als ik opdien  krijg ik altijd te horen  :  zet het maar  op tafel.  Didier,  onze jongste gaat  er wel voor  zorgen.

Onze jongste .. .  Hij  moet  in de buurt van de vijftig jaar zijn  en er is er zelfs eentje bij van rond de zeventig.  En die jonge  snotneus  dan van rond  de veertig  zegt  dat als je zeven jaar  oud bent je moet  bediend  worden door iemand van drie.

Ik krijg er kop noch  staart  aan. En ze zeggen zelfs  dat  die van drie altijd  uit  een donker hokje komen waar  ze hun testament hebben moeten maken  en vitriool drinken.  Het is waarschijnlijk daarom  dat  ze er bij het binnenkomen zo bleekjes  uitzien.

Er zijn zelfs  migranten bij.

Ik geloof dat ze het  hebben over  oude  en aanvaarde Schotten. Ze dragen  wel geen kilt, maar als echte  Schotten  hebben ze het voortdurend over  salarisverhoging.

Mijn vader spreekt van travestieten, maar ik denk  eerder  dat het  dealers  zijn. Het is altijd dezelfde, die met zijn  baard  en decoraties. Ik denk  dat hij  de chef moet  zijn  . Hij  heeft  het  ook voortdurend over  het  Oosten en over  rood  en wit poeder.  Trouwens, ze hebben allemaal een peter zoals bij de maffia en ze spreken voortdurend over hun drie reizen die ze gemaakt hebben, heel waarschijnlijk naar het Oosten om dat rood en wit poeder.

Na de koffie valt de laatste hamerslag en  herbegint  het grote circus weer  : hartbrekende zoenen, schouderklopjes  en handdrukken, terug “broeder” alhier en “broeder” aldaar en dan verdwijnen ze als schimmen in de nacht.

Het zijn altijd dezelfde  “pekkers”  die beneden  aan de bar blijven hangen  waar tussen pot en pint, Olufjes en cognac, terug geheime tractaties worden  gehouden.

Uiteindelijk doof ik de lichten om hen te laten merken  dat het reeds drie uur in de nacht is en dat  de ochtendmist hun enige escorte zal zijn.

Moraliteit en conclusie :

Een frans spreekwoord zegt : « Si tous ceux qui croient avoir raison n’avaient pas tort, Iavérité ne serait pas loin ».