Anti-vrijmetselarij

Sedert haar ontstaan kampt de Vrijmetselarij met een perceptieprobleem.  Al vroeg verschenen zgn. ‘verradersgeschriften’ met onthullingen over de logepraktijken.  Ludieke of spottende commentaren over de rijkelijke banketten en slemppartijen doken op (cfr. schilderij van William Hogarth uit 1736 van dronken logevoorzitter met schootsvel en winkelhaak die door Charing Cross Road waggelt).

Wereldlijke en geestelijke leiders hebben zich altijd gestoord aan de ‘geheimdoenerij’ . Politieke regimes hebben de Loges verboden en vervolgd. Godsdiensten stellen zich anti-maçonniek op. Fake-news over duivelsverering, gruwelijke praktijken, inclusief foltering en kindermishandeling doken op. Complottheoriën, inzonderheid over een joods-maçonniek samenzwering achter de schermen van de wereldpolitiek, hebben tot vandaag aanhangers. Politieambtenaren en magistraten die vrijmetselaars zijn, zouden zich hierdoor laten leiden als het om ‘Broeders’ gaat.  Obediënties zouden hun leden-parlementairen stimuleren om te stemmen zoals hun obediëntie dit wil.  Vrijmetselaars zouden ‘Broeders/Zusters’ voortrekken in selectieprocedures en benoemingen. Deze negatieve perceptie is algemeen bij het publiek.

In de 21-ste eeuw wordt de Vrijmetselarij nog altijd geviseerd door godsdienstige en politieke stromingen.  In Italië publiceerde een Grootmeester een boekje ‘Massofobia’ om de houding van de Italiaanse politieke klasse aan de kaak te stellen en de vergelijking te maken met de vervolgingen onder Mussolini en met het anti-semiisme. Vanuit sommige politieke stellingnames heeft men gestreefd of streeft men nog altijd  naar bepaalde onverenigbaarheden met openbare ambten. Het Hof van de Rechten van de Mens heeft dergelijke regelgeving veroordeeld.

Sommige obediënties stellen dat meer openheid naar het publiek toe het wantrouwen kan wegnemen, vandaar het naar-buiten-komen via websites, sociale media en open-deur-dagen.

Loges zijn, ondanks meer openheid,  af en toe nog altijd doelwitten voor aanslagen, inzonderheid vanuit het moslimfundamentalisme en neonazisme.  Een zekere discretie blijft uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk.

Vrijmetselarij en totalitair communisme

Communistische regimes hebben zich altijd tegen de Vrijmetselarij gekeerd.

Na de Oktoberrevolutie in 1917 was het bolsjewistisch regime dat aan de macht kwam ideologisch fel gekant tegen de maçonnerie. Dat bewind erfde een situatie waarin deze al was verboden, nl. door de naar zijn levenseinde toe felle aanhanger van de Russisch Orthodoxe Kerk, tsaar Alexander I sedert 1822, op basis van religieuze motieven.

In 1922 was de Russische Burgeroorlog net afgelopen en de bolsjewieken hadden de overhand gekregen. In die tijd waren er veel politieke tegenstanders van de bolsjewieken, waaronder de vrijmetselarij. De bolsjewieken zagen de vrijmetselarij dan ook als een bedreiging voor hun macht en beschouwden hen als een onderdeel van de bourgeoisie.

In 1920 verbood Hongarije de Loges.

In 1922 gaf in de Sovjet-Unie de Communistische Partij volgend standpunt kennen: ‘. Het is beslist noodzakelijk dat de leidende elementen van de partij alle kanalen afsluiten die leiden naar de middenklasse en dat zij derhalve een definitieve breuk met de vrijmetselarij tot stand brengen. De kloof tussen het proletariaat en de middenklasse moet duidelijk zijn voor alle leden van de Communistische Partij. Een klein deel van de misleidende elementen in de partij wenst niettemin deze kloof te overbruggen en hierbij gebruik te maken van de maçonnieke loges. De vrijmetselarij is echter een zeer oneerlijke en schandelijke zwendel van het radicaal gezinde deel van de middenklasse. De Communistische Partij beschouwt het als haar plicht haar tot het uiterste te bestrijden’.

In zijn autobiografie schreef Léon Trotsky (geboren Lev Bronstein) dat hij erg geïnteresseerd was in de Vrijmetselarij en er een uitgebreide studie aan wijdde tijdens zijn eerste detentie in Siberië. Hij vermeldde niet dat hij ooit ingewijd werd en er is ook geen enkele aanwijzing of bewijs daarover. Hij zegde dat hij in die tijd de geschriften van Marx nog niet kende en dat hij vooral wou nagaan in welke mate vrijmetselarij had bijgedragen tot revoluties.

Naast Hongarije verboden ook de andere Sovjetsatelietstaten de Vrijmetselarij.

In de huidige Russische Federatie en enkele van de vroegere deelrepublieken van de Sovjetunie zijn er intussen maçonnieke grootmachten opgericht, meestal slechts in het laatste decennium. Ook in de satellietstaten zijn de maçonnieke obediënties hersteld.

In de Chinese Republiek werd de Grand Lodge of China in 1951 (die tijdens WO-II bezetting vervolgd was geworden door de Japanese bezetters) verboden door het communistisch regime. In 1955 werden de lichten van deze Grand Lodge terug aangestoken in Taiwan.  In Hong-Kong zijn nog enkele Loges ressorterend onder buitenlandse obediënties, vooral de Engelse, Ierse en Schotse Grootloges.

In Vietnam zijn na de val van Zuid-Vietnam geen loges meer, maar er bestaat een Vietnamese Saigon Lodge in de Filippijnen. In Noord-Korea zijn Loges verboden.

Dé grote uitzondering op een verbod van de Vrijmetselarij in communistische regimes, is Cuba. De Gran Logia de Cuba telt   323 Loges en daarnaast vind je er ook de Vrouwengrootloge  ‘Hijas de la Acacia’ en de paramaçonnieke organisatie  ‘Orden Caballero de la Luz’. Een en ander heeft te maken met het feit dat de onafhankelijksstrijd tegen de Spaanse kolonisator geleid werd door vrijmetselaars. De bekendste onder hen is José Marty, die de tekst maakte van het gekende lied Guantanamera, met maçonnieke elementen erin.

Vrijmetselarij en fascistische regimes

Fascistische regimes zijn de VM nooit gunstig gezind geweest.

Zowel in Mussolini’s Italië, Hitler-Duitsland en het Spanje onder Franco heeft men de VM de kop ingedrukt vanuit rechtse autoritaire ideologieën, vermengd met een stuk antisemitisme.

Italië

Al in 1914 stelde Mussolini op het socialistisch congres in Ancona voor om maçons uit de partij te zetten. Ze werden geassocieerd met een corrupt en burgerlijk systeem: zij waren de schuld van het kleingeestig, pacifistisch gesjoemel binnen de democratie die ze probeerden omver te werpen. Er kon niet ontkend worden dat de leiding van de broederschap zich meermaals geroepen voelden om te doen kiezen voor bepaalde leiders en ideologische oogmerken. Er waren in de laatste 5 decennia 11 “maçonnieke” premiers geweest. In 1923 verklaarde de Fascistische Grote raad dat het lidmaatschap van een Loge onverenigbaar was met dat van de Partij.   In 1925 werd een wet goedgekeurd die “geheime verenigingen” verbood (bestaat nog steeds): elke vereniging moet geregistreerd worden en haar ledenlijsten neerleggen bij de overheid (niet-publiek toegankelijk). Mussolini mikte vooral op de loges, die dus voortaan geregistreerd moesten zijn en hun leden aanmelden, waardoor men zicht kreeg op de “geheime” vrijmetselarij.

De fascistische Squadra’s plunderden in de 20-er jaren meerdere loges over gans Italië en het gebouw van het Grootoosten in Rome werd beschoten. In Firenze werd aan AM neer gekogeld. De GM van het GOI (Grand Oriente d’Italia) besloot dat in alle Loges “de lichten gedoofd zouden worden” en dat het GOI in ballingschap ging naar Frankrijk. Hij werd zelf gearresteerd en in binnenlandse ballingschap gezonden.

He GOI maakt op haar website gewag van 80000 Broeders als slachtoffers van het fascisme, maar geeft zelf toe dat dit een schatting is.

Duitsland

In Duitsland vonden tijdens en na de Grote Oorlog de Protocollen van de Wijzen van Sion ( dat het had over Joods-maçonniek complot om via maçonnerie netwerk uit te bouwen om overal aan de macht te komen) gretig aftrek in rechts-nationale kringen. Generaal Erich Ludendorff had het over de “Dolkstootlegende” waarin hij beweerde dat het leger in de rug was gestoken door Joden, linkse politici, stakers en syndicalisten, communisten, en … vrijmetselaars. Hitler stelde in ‘Mein Kampff’ dat de Jood de ‘”grenzen van staatsburgerschap en ras” wilde vernietigen en daarom een pleidooi hielden voor godsdienstige verdraagzaamheid. In de Vrijmetselarij vonden zij “een voortreffelijk instrument” voor dat doel. “De regeringskringen en ook de hogere lagen van het politieke en economische burgerdom raken met vrijmetselaarstouwen in zijn strikken, zonder dat ze het ook maar hoeven te vermoeden”, aldus Hitler, die de VM dus beschouwde als een heimelijk werktuig van de Joden, een middel op progressief gedachtengoed en pacifisme te verspreiden en Joodse materiële belangen te vrijwaren. Ludendorff, inmiddels in politieke vergetelheid geraakt na een score van slechts 1% bij de verkiezingen, publiceerde in 1927 nog een werk over de VM. In “Die Vernichting der Freimaurerei durch Enthüllung ihrer Geheimnisse” beweerde hij dat maçonnieke rituelen broeders omvormden tot „kunstmatige Joden“en stelde dat ze een schootsvel droegen om te verbergen dat ze waren besneden. Er werden 180000 exemplaren verkocht, waarop Hitler, die met zijn politieke rivaal binnen de NSDAP wou afrekenen, stelde dat deze de maçonnieke geheimen slechts kende door zelf Vrijmetselaar te zijn geweest.

Toen Duitsland in 1871 versmolten was tot één Staat, bleven de grootloges van de deelstaten bestaan naast elkaar met een vorm van onderlinge erkenningen. Een aantal grootloges, de zgn ‘humanitaire grootloges’ stonden politiek links of centrum-links en wijdden Joden in. Oost-Pruisische grootloges waren uiterst-rechts en sympathiseerden met het ‘völkische’ gedachtengoed van Lüdendorff. Een Loge nam in 1924 het hakenkruis in haar loge-embleem op. In de ritualen werden oud-testamentische teksten geschrapt en vervangen door ‘Arische’ symbolen ontleend aan de Teutoonse folklore. Toen ze niettemin de beschuldiging te horen kregen dat ze een instrument van de Joden waren, verdedigden ze zich door te stellen dat zij geen Joden als Broeders hadden, in tegenstelling met de zgn. ‘humanitaire’ Loges elders in Duitsland. Het klimaat in deze laatste werd uit aanpassing aan de politieke evolutie steeds meer nationalistischer en men erkende Oud-Pruisische Grootloges.  De ‘humanitaire’ Loges kenden een enorme leegloop, vooral uit schrik. De Oud-Pruisische grootloges zochten tevergeefs een communicatielijn met de nazi-top via Herman Göring, wiens broer ingewijd was. Toch bewogen ze zich om te overleven steeds meer in Hitlers richting. In een verklaring, Joseph Goebbels waardig, zagen ze voor hun broederschap een leidende rol weggelegd bij de tenuitvoerlegging van de ‘völkische’ agendapunten. De traditionele ethische missie om een beter mens te worden werd een streven om een Arisch ras te kweken dat zuiverder, strijdlustiger en Jodenvrij was. Ze beloofden hun politieke trouw aan de NSDAP en Hitler in de ijdele hoop van erkenning. Göring verklaarde: “Er is geen plaats voor vrijmetselarij in een nationaal-socialistische Staat”.  Men beschouwde de toenadering vanuit de VM als een list. Toch werd de Orde niet officieel verboden. Na de ‘nacht van de lange messen’ in 1934, nam de SS het heft in handen m.b.t. de Freimaurerfrage. Adolf Eichmann kreeg de opdracht een centraal register van vrijmetselaars aan te leggen. Het regime vroeg de grootloges zichzelf op te heffen, waarna razzia’s volgden in Loges vooral om hun archieven en goederen in beslag te nemen en hun werking onmogelijk te maken.

Het is niet bewezen dat, zoals men vanuit de Duitse VM  later stelde, 200.000 Broeders het leven zouden gelaten hebben. Historici hebben berekend dat er vóór 1945 tussen 101 en 117 Broeders vermoord werden, 13 pleegden zelfmoord en 561 gingen in ballingschap. Het gros had uit zelfbehoud al veel eerder ontslag genomen, zodat uiteindelijk er maar heel weinig maçons meer waren.

Ook in de door nazi-Duitsland bezette landen ondervond de VM-onderdrukking. Het Vichy-regime in het niet-bezette deel van Frankrijk was eveneens anti-maçonniek. De Franse wetten van 13 augustus 1940 en 11 augustus 1941 bevolen de ontbinding en sluiting van de loges. De Dienst Geheime Genootschappen, opgericht door Vichy in de herfst van 1940 en volledig geïnfiltreerd door de Duitsers, was verantwoordelijk voor de jacht op de Vrijmetselaars.

 

Spanje

 

Eeuwenlang is in Spanje het katholicisme de staatsgodsdienst geweest en dit tot na de dood van de Caudillo, Francesco Franco, toen in 1978 de scheiding van kerk en staat en de vrijheid van godsdienst werden ingevoerd.

De vroege geschiedenis van de Spaanse VM verliep woelig. De Rooms-Katholieke Kerk beschouwde de vrijmetselarij sinds ongeveer 1738 als ketters. Vooral de Spaanse inquisitie (afgeschaft onder Joseph Bonaparte van 1808 tot 1812 maar in 1813 terug ingesteld) bestreed de vrijmetselarij. Nog in 1815 verbood Francisco Javier de Mier y Campillo, de inquisiteur-generaal van de Spaanse Inquisitie en de bisschop van Almería, de vrijmetselarij en hekelde de loges als “maatschappijen die leiden tot atheïsme, opruiing en alle fouten en misdaden”. Ook het trauma van Spanje over de militaire nederlaag in 1898 tegen de VS die leidde tot het verlies van de laatste gebiedsdelen in Amerika legde de schuld van die vernedering bij vrijmetselaars in Cuba en op de Filippijnen.

De VM maakte tijdens maar vooral na de Spaanse burgeroorlog het voorwerp uit van geweld tegen goederen en personen door de nationalisten van Franco. Er zijn plaatsen zoals Las Palmas, La Coruña, Lugo en Zamora waar alle maçons werden vermoord. Onderzoek naar de repressie van de VM is op de dag van vandaag nog maar op een aantal plaatsen gedaan en het beeld is nog niet volledig. Vast staat dat de Spaanse repressie van alle fascistische regimes het meest doden heeft gekost tussen de Broeders. Het is vaak niet duidelijk of dit was omdat ze maçon waren, dan wel omdat ze democraat of republikein waren geweest en toevallig ook maçon.

Volgens professor Ferrer Benimeli (een jezuïet, licentiaat in de filosofie en letteren, gespecialiseerd in de Spaanse VM geschiedenis) is Franco’s denken en houding tegenover de VM te resumeren in 3 punten (2 van ideologische aard en 1 zuiver praktisch):

1) de VM is oorzaak van de historische decadentie en de politieke degeneratie van Spanje

2) Franco en zijn achtervolgingswaanzin door de VM

3) de anti-maçonnieke kruistocht als verdedingsmiddel tegen een veronderstelde maçonnieke samenzwering tegen zijn regime.

En verder: volgens Juan Morales Ruiz (dokter in de Informatiewetenschappen), was samen met de antimaçonnieke obsessie van Franco, de repressie van de VM één van de meest bepalende elementen van de franquistische dictatuur. Hierbij deed Franco beroep op 2 specifieke wetten om de strijd aan te gaan tegen de VM die hij beschouwde als de meest gevaarlijke vijanden van Spanje.

La Ley de Represión de la Masonería y el Comunismo (dd 01/03/1940). Deze wet vormde samen met La Ley de Responsibilidades Políticas (9/2/1939) het juridisch mechanisme met dewelke Franco de Spaanse vrijmetselaars vervolgde tot praktisch tegen zijn dood (1975).

In toepassing van de wet (La Ley de Represión de la Masonería y el Comunismo) zouden veel personen als “vermeende” VM ziin veroordeeld, zodat  het aantal veroordeelde vrijmetselaars veel meer waren dan er toentertijd effectief vrijmetselaars waren in Spanje. Dit was te wijten aan de zeer eenvoudige aangifte-procedure (ook verklikking of pure afrekening) en vermoedens waren al vlug genoeg om als bewijs te dienen en tot veroordeling te leiden.

In de Spaanse literatuur spreekt men van “el holocausto español” (niet enkel wat betreft de VM): de repressie op de overwonnenen door de overwinnaars. Franco zorgde voor een “wraakzuchtige vrede”.

 

Vrijmetselarij in België gedurende WO-II

In de jaren dertig van het interbellum hadden extreem-rechtse groeperingen zoals Rex, het VNV en Verdinaso zich hierbij aangesloten en werd de VM geplaatst in een groter geheel van ‘judeo-maçonnerie’, een wijdvertakte samenzwering die de bestaande orde in de wereld bedreigde. Door middel van politiek machtsmisbruik, intriges op financieel en economisch vlak en een greep op de media streefde het jodendom ernaar overal ter wereld revoluties en oorlogen uit te lokken. Allerlei ‘dochterorganisaties’ zoals het communisme, het grootkapitaal en de vrijmetselarij zouden dit streven ondersteunen. Het werden zondebokken waarop een ontevreden maatschappij gretig  haar eigen frustraties kon afreageren. Het kaderde ook in een populistische xenofobe ingesteldheid van de extreem-rechts , waarbij wat vreemd, verdacht, geheim was, als bedreigend werd beschouwd.

Elders in deze blog wordt gehandeld  over de voorafgaande ‘kruistocht’ van de katholieke Kerk tegenover de VM, die al eerder een antimaçonniek discours hield. In de context hiervan, en dus los van extreem-rechts, publiceerde de katholiele krant “La Libre Belgique” in 1938-1939 een hele reeks artikelen waarin meer dan 1000 personen uit alle lagen van de maatschappij ‘ontmaskerd’ werden als vrijmetselaar: een ‘namen-noemen-campagne’, die, toen de nazi’s België nadien bezetten, gebruikt werd om hun eigen zwarte lijsten op te stellen. De Sicherheitspolizei (opgedeeld in Kriminalpolizei en Geheime Staatspolizei) en de Sicherheitsdienst (inlichtingendienst) van de SS, poogde deze lijsten aan te vullen via huiszoekingen en razzia’s in logegebouwen. Het GOB had evenwel in mei 1940 archieven veiliggesteld in Londen en een groot aantal Loges had hun eigen archief vernietigd.  Omdat de SiPo  en SD ook informanten zocht, werden door het GOB en het Droit Humain  loges gevraagd na te gaan of leden niet aangesloten waren bij partijen of groeperingen met een anti-maçonniek discours, en  hen uit te sluiten.  Her en der waren er overigens  Broeders die hun maçonnieke eed verraadden en informant werden van de SiPo. Er zijn 130 dossiers opgesteld tegen Broeders op basis van dit verraad.

Omdat sommige Loges VZW’s waren en in die tijd de Ledenlijsten op de rechtbank moesten worden neergelegd, ging men deze lijsten in 1942 na op de griffies. Op het terrein werden werkplaatsen doorzocht – vaak onder persoonlijke leiding van hogere Duitse officieren die nieuwsgierig waren naar het ‘geheim’ van de VM – en verzegeld en werd de inboedel in beslag genomen en werden gebouwen in eigendom onder sekwester geplaatst.  Waardevolle stukken gingen naar Berlijn en kwamen later terecht in handen van de Russen en in Moskou.[1]

Er werd in het najaar 1940 door Rexisten een Antimaçonnieke Liga l’Epuration-De Bezem  opgericht, met het doel de anti-maçonnerie beter te organiseren o.m. door te sensibiliseren via artikels over het risico dat de vrijmetselarij zich zou reorganiseren. Ook een antimaçonnieke tentoonstelling werd geopend op 30 januari 1941 in de Grote tempel van het GOB. De antimaçonnieke tentoonstelling behandelde acht thema’s: organisatie van de loges in België, de beschermfunctie van de vrijmetselarij, de onmogelijkheid van de Orde om specifieke (maatschappelijke) vragen op te lossen, de ridiculisering van de religieuze beleving van niet-maçons, het gebrek aan goede smaak binnen de loges, jodendom en vrijmetselarij, antinationalisme en kosmopolitisme, en antivolkse houding van de maçonnerie. Op de affiche stonden drie doodshoofden met kroon, tiara en laurierkrans, als symbolen voor het doel van de VM om monarchie, pausdom en leger omver te werpen. Als gevolg van de geheimzinnigheid rond de vrijmetselarij hoeft het niet te verwonderen dat de tentoonstelling op grote belangstelling kon rekenen. Na Brussel kwamen Antwerpen, Gent, Luik, Namen, Charleroi, Mons, Doornik, Kortrijk, Ieper, Oostende, Brugge, Leuven en Hasselt aan de beurt, telkens in een logegebouw.  Tot tevredenheid van de Propaganda Abteilung was er sprake van 150.000 bezoekers. In de vele persartikelen n.a.v. de tentoonstelling werd de VM erg kritisch benaderd, maar de publieke belangstelling, die eerder nieuwsgierig was dan vijandig, nam vlug af.  Geruchten over financiële malversaties binnen de Anti-maçonnieke Liga leidden tot geruzie tussen de Liga-leiding en Rex. De Liga zal als gevolg hiervan al in 1942 de facto inactief worden.

Ook in de collaboratiepers (Le pays réel, Cassandre, l’Ami du peuple, Volksverwering; Volk en Staat)  verschenen onthullingen over de VM en werden bekende vrijmetselaars ontmaskerd als deserteurs en verklikkers die enkel logebevelen opvolgden en daardoor het land op moreel vlak hadden gedestabiliseerd. Het effect op de bevolking van al deze artikelen was de facto verwaarloosbaar. Velen beschouwden deze pers als propagandavoering voor de bezetter.

Op basis van de namenlijsten (zie hoger) werden reeds in 1940 vrijmetselaars uit overheids- of politieke functies ontzet . Met een opgelegde ontbinding/verbod van de Obediënties werd geaarzeld. Berlijn liet weten dat België niet mocht achterblijven en maatregelen moest nemen tegen de judeo-maçonnerie en verwante organisaties (zoals Odd-fellow-orde, Société Théosophique en Rotary Club). Met de Verordnung van de Militärverwaltung van 20 augustus 1941 werd de Belgische Vrijmetselarij (en zgn. verwante organisaties) dan toch verboden. De erin verboden Rotary protesteerde publiekelijk dat zij niets met de Vrijmetselarij te maken had.

De volgende stap was vanaf 1942 de ontbinding van de VZW’s achter bepaalde Loges en de  liquidatie van het vrijmetselaarsvermogen ten gunste van de Belgische Staat. Veel bankrekeningen bleken echter al leeggehaald en de likwidatie verliep de facto niet succesvol.

Na de Verordnung van 20/08/1941 verdwenen een aantal Belgische vrijmetselaars  naar een concentratiekamp. Er zijn getuigenissen van overlevenden dat men her en der in deze kampen toch clandestiene logezittingen bleef houden, zoals er overigens ook nog clandestiene samenkomsten waren van niet-aangehouden maçons, zoals bleek uit sommige SiPo-rapporten op basis van informatie bekomen van informanten. Het is ook gedocumenteerd dat sommige vrijmetselaars Joden hielpen of tot het verzet toetraden. Doodseskaders in het kader van represailles na verzetsdaden  werden opgericht, o.a. binnen Rex alsook het VNV en door Robert Verbelen van De Vlag. Een aantal  Broeders werden vermoord door deze doodseskaders.

In het totaal zouden er op vier jaar tijd minstens 108 Broeders omgekomen zijn door moord, executie of ontbering. Zeker 65 broeders stierven als verzetsman of als politiek gevangene; 17 ingewijde joden werden naar concentratiekampen gedeporteerd; 11 vrijmetselaars werden door de collaboratie vermoord; 9 kwamen om ten gevolge van militaire operaties, zoals bombardementen; 2 stierven in krijgsgevangenschap. Dit op een geschat totaal van 4000 maçons.

De Belgische vrijmetselarij stelde vrijwel onmiddellijk na de bevrijding alles in het werk  om de maçonnieke activiteiten opnieuw te laten plaatsvinden. Vaak waren de financiële en organisatorische problemen echter te groot om die heropstarting vlot te laten verlopen. De materiële schade was bovendien enorm.

Er was eveneens om diverse redenen een terugval in het ledenbestand op te merken.

Daarnaast hadden een aantal vaak hooggeplaatste vrijmetselaars de bezetting niet overleefd. In de naoorlogse periode werd dan ook voordurend hulde gebracht aan diegenen die door de collaboratie waren omgebracht of die in een concentratiekamp waren omgekomen. De Obediënties hechtten dan ook veel belang aan de bestraffing van de schuldigen. In eerste instantie was dit de

Antimaçonnieke Liga. Veel vrijmetselaars achtten de klerikale katholieken moreel verantwoordelijk voor de daden van de antimaçonnieke collaborateurs. De perscampagnes van katholieke kranten zoals ‘La Libre Belgique’ in de jaren dertig waren in grote mate verantwoordelijk voor deze opvatting.

Het opgelopen trauma had mede als gevolg dat men het belang van discretie en geheimhouding binnen de vrijmetselarij sterk benadrukte.

[1] In 2003 werd overigens door het Liberaal Archief in de Sint-Pietersabdij met door Rusland vrijgegeven logemateriaal uit Gent een tentoonstelling georganiseerd ‘Van wijsheid met vreugd gepaard: 200 jaar vrijmetselarij in Gent’.

Vrijmetselarij en Katholieke kerk

 

 

Het Vaticaan nam al 2 decennia na de oprichting van de moderne Vrijmetselarij het initiatief om deze te veroordelen: in 1738 werd de eerste pauselijke bul uitgevaardigd waarin de vrijmetselaars werden veroordeeld en automatisch geëxcommuniceerd (in Eminenti van Clemens XII). De veroordeling werd gemotiveerd vanwege de geheimhouding van hun vergaderingen en “om andere rechtvaardige en redelijke redenen die ons bekend zijn”.  De geheimhouding werd strijdig geacht met de (Staats)veiligheid van vele Staten/Koninkrijken, inclusief de Pauselijke Staten. Ook het feit dat de VM-gelovigen van verschillende godsdiensten op één lijn stelde en aanvaardde, werd als heretisme aanzien, naar blijkt uit papale briefwisseling, contradictorisch met het feit dat in het protestants/anglikaanse Engeland van toen de Loges juist de enige plaatsen waren die katholieken toelieten. Heretisme was strafbaar met zeer strenge straffen, naar inquisitoriale traditie, zoals vrijheidsberovende straffen, geldstraffen, verbeurdverklaring van alle goederen, tot in principe zelfs de doodstraf, indien men de fout niet erkende.  Niet overal maakte men hier werk van, maar in Spanje was de Inquisitie wel nog actief.

Er volgden nadien nog talrijke verklaringen van het Vaticaan waarin dit verbod werd herhaald.

In 1877 nam in sommige landen, zoals België, het militant anticlericalisme toe en besloot het Grootoosten van Frankrijk, na België, Hongarije en verschillende Zuid-Amerikaanse landen, om het artikel dat het geloof in God en de onsterfelijkheid van de ziel oplegt, uit de maçonnieke Constitutie te schrappen.

Het militante antiklerikalisme, positivisme en rationalisme, werden, naast de geheimhouding, nieuwe gronden voor de anti-maçonnieke houding van het Vaticaan, zoals in 1984 bleek uit een encycliek van Leo XIII.

Paus Benedictus XV publiceerde in 1917 de eerste Codex Iuris Canonici, een codificatie van het kerkelijk recht van de Latijnse kerk die was begonnen onder Pius X. Daarin werd de vrijmetselarij uitdrukkelijk verboden en gesanctioneerd met excommunicatie. Verder was er nog een canon die betrekking had op het begrafenisverbod van notoire vrijmetselaars, een canon over apologetische geschriften tegen de vrijmetselarij en een canon over sancties tegen clerici en leken die lid zijn van de vrijmetselarij:

Op 20 juli 1920 publiceerde hij het Motu proprio Bonum sane waarin hij waarschuwde voor het filosofisch naturalisme, zoals gepropagandeerd door de vrijmetselarij.

Vanaf het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) was er sprake van een veranderde praktijk vanwege sommige officiële roomse organen tegenover de vrijmetselarij.

Zo bvb. in 1974, toen de Heilige Congregatie van de Geloofsleer (voorheen Heilig Officie), onder de handtekening van kardinaal Seper, zei dat canon 2-335 (excommunicatie) zich alleen zou richten op katholieken die deel uitmaken van vrijmetselaarsverenigingen die tegen de Kerk optraden, wat dus een impliciete aanvaarding van reguliere obediënties inhield, zoals “de Angelsaksische “Masonry” of de GLNF”, die in het document werden vermeld.  Maar geestelijken, religieuzen en leden van seculiere instituten bleef het verboden deel uit te maken van welke vrijmetselaarsvereniging dan ook, tenzij er een individuele dispensatie was afgegeven door de plaatselijke bisschop.

In Duitsland 1980 publiceerde de Duitse bisschoppenconferentie een rapport over de vrijmetselarij, dat twaalf punten van aanklacht bevat die de doctrinaire verschillen tussen het rooms-katholicisme en de vrijmetselaarsleer illustreren. Het rapport was opgemaakt op basis van een commissie van vertegenwoordigers van de katholieke kerk en van de vrijmetselarij tussen de jaren 1976 en 1980).

Een belangrijk punt in het rapport was de ontkenning door de vrijmetselarij van de geopenbaarde geloofswaarheid van de katholieke kerk. Door het verwerpen van elke dogmatische aanvaarding van deze geopenbaarde waarheden en het toelaten van een persoonlijk oordeel dat getuigt van subjectief of individueel relativisme is er geen verzoening mogelijk met de geloofsleer en de door haar voorgehouden objectieve waarheid. De opvatting dat godsdiensten en religieuze stelsels gelijkwaardig kunnen zijn aan elkaar in hun zoektocht naar de waarheid, die aldus steeds relatief is, is tevens onverzoenbaar met de unieke en absolute waarheidsaanspraak vanwege de Katholieke kerk,; aldus het rapport.

Een ander belangrijk punt was de stelling dat het maçonnieke godsbesef, in het beste geval een vorm van theïsme of deïsme en in het slechtste geval een vorm van agnosticisme of atheïsme, onverenigbaar geacht werd met de geloofsschat en het persoonlijk godsbeeld van Jezus-Christus als God en mens en noodzakelijk voor verlossing. De Kerk leert dat de mens niet op eigen krachten of op exclusief natuurlijke wijze tot vervolmaking kan komen, maar dit slechts kan door bovennatuurlijke, sacramentele bijstand. De vrijmetselarij gelooft in de uitsluitend menselijke kracht tot verlossing en zelfvervolmaking.

Tevens stelden de Duitse bisschoppen dat deze bezwaren golden tegenover zowel reguliere als irreguliere vormen van vrijmetselarij, en dat elk onderscheid tussen beide aldus gradueel, maar niet fundamenteel van aard is.

In 1981 richtte de toenmalige prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, kardinaal Ratzinger, een document getiteld Clarification concerning status of Catholics becoming Freemasons (Opheldering betreffende de status van katholieken die vrijmetselaar worden) gericht aan de bisschoppenconferentie van de Verenigde Staten van Amerika. Het herhaalde de ongewijzigde en traditionele leer van de kerk. Tegelijkertijd werd de brief van kardinaal Seper uit 1974 zwaar bekritiseerd omwille van zijn foutieve en tendentieuze interpretaties.

In 1983 verscheen de nieuwe editie van de Codex Iuris Canonici (kerkelijk wetboek) vanwege de Vaticaanse autoriteiten. In tegenstelling tot canon 2335 van de voorgaande editie van 1917 werd vrijmetselarij niet meer afzonderlijk veroordeeld en bestraft met excommunicatie, maar werd het met andere voormalige afzonderlijke veroordelingen ondergebracht onder een algemene, meer abstracte veroordeling, nu opgenomen in canon 1374: “Qui nomen dat consociationi, quae contra Ecclesiam machinatur, iusta poena puniatur; qui autem eiusmodi consociationem promovet vel moderatur, interdicto puniatur. “Ook al wordt de VM niet expliciet meer vermeld, toch zal blijken uit verdere verklarngen dat de VM beschouwd blijft worden als een associatie die tegen de Kerk ageert.

Onder het pontificaat van Karol Woytiła publiceerden kardinaal Ratzinger als prefect en Jerome Hamer O.P. als secretaris op 26 november 1983 een verklaring van de Congregatie voor de Geloofsleer, getiteld ‘Declaratio de associationibus massonici’s, ook wel Quaesitum Est genoemd, die onduidelijkheden ten opzichte van het nieuwe kerkelijk wetboek moest wegnemen:

“… Er is gevraagd of het oordeel van de Kerk over de maçonnieke verenigingen was gewijzigd vanaf het moment dat, in het nieuwe wetboek van kerkelijk recht, er geen expliciete vermelding over de vrijmetselarij meer terug te vinden was, zoals het geval was in het oude wetboek. … Het negatieve oordeel van de Kerk over de maçonnieke verenigingen blijft … ongewijzigd, omdat hun beginselen steeds werden beschouwd als onverenigbaar met de geloofsleer van de Kerk …”.

Kardinaal Ratzinger maakte aldus aan de opgeworpen twijfel een einde door te stellen dat de houding van de kerk niet veranderd is sinds het gewijzigde kerkelijk wetboek, en dat de beginselen van de vrijmetselarij onverzoenbaar zijn met de geloofsdoctrine van de Rooms-Katholieke Kerk. De algemene canons, die werden geïntroduceerd ter vervanging van de specifieke canons per verboden organisatie,  waren voldoende om al deze organisaties, inclusief de vrijmetselarij, te veroordelen, aldus Radzinger en Hamer.

Het standpunt van de katholieke kerk bleef aldus onveranderd: het lidmaatschap is verboden. Elke katholiek die lid was of werd van een vrijmetselaarsloge, werd dan ook door dit feit zelf geëxcommuniceerd uit de geloofsgemeenschap. En dit onafhankelijk van secundaire kenmerken, zoals het feit of men lid wordt van een reguliere of irreguliere loge. Dat maakte geen wezenlijk verschil. Dergelijke gelovigen verkeerden in toestand van doodzonde, en mogen bijvoorbeeld geen H. Communie ontvangen.

Verder bevestigde de congregatie voor de geloofsleer dat het niet tot de bevoegdheid van lokale bisschoppen behoort om in concrete gevallen te oordelen of lidmaatschap van een vrijmetselaarsloge wel of niet verzoenbaar is met lidmaatschap van de kerk.

Dit standpunt werd nogmaals herhaald door de publicatie in een artikel in de Osservatore Romano op 11 maart 1985 dat stelde:

“… dat het relativisme van de vrijmetselarij op radicale wijze de structuur van de geloofsbelijdenis vertekent. De katholiek kan zijn verhouding tot God niet op dubbele wijze beleven door ze te verdelen in een humanistisch supra-confessioneel geloof enerzijds en een christelijk geloof anderzijds….”

Op 19 april 1985 stuurde kardinaal Law een brief getiteld Letter to U.S. Bishops Concerning Masonry aan de bisschoppenconferentie van de Verenigde Staten van Amerika in zijn capaciteit van voorzitter van het Comité voor pastoraal onderzoek en praktijken van de Katholieke Conferentie van de Verenigde Staten. Hij herhaalde het standpunt uit 1983 en verbood het lidmaatschap van katholieken in enige organisatie van vrijmetselaars.

In 1987 werd in Frankrijk een gezamenlijk colloquium georganiseerd te Toulouse door het Grootoosten van Frankrijk en officiële vertegenwoordigers vanwege de katholieke kerk omtrent de canonieke sanctionering van katholieken die tevens vrijmetselaar zijn. Het klimaat was vriendschappelijk, maar veranderde niets aan de houding van het Vaticaan.

Op 15 september 2000 stuurde in de VSA Thomas Anslow, vicaris van het aartsbisdom Los Angeles, een officiële brief aan David Patterson, secretaris van het maçonniek dienstencentrum van Los Angeles in antwoord op de vraag of een rooms-katholiek lid mag worden van een vrijmetselaarsloge. Zijn eerste antwoord bevatte de zin: ten minste voor katholieken in de Verenigde Staten, geloof ik dat het antwoord waarschijnlijk ja is. Deze brief werd later publiekelijk ingetrokken en rechtgezet vanwege de kerkelijke autoriteiten vanwege het foutieve antwoord dat niet in overeenstemming was met het kerkelijke standpunt ter zake.

Op 1 maart 2007 publiceerde het Vaticaan bij monde van bisschop Gianfranco Girotti, regent van het Apostolisch Penitentiarium in Rome, een mededeling naar aanleiding van een conferentie met als titel ‘Vrijmetselarij en de katholieke Kerk ‘die plaatsvond in de Pontificale Theologische Faculteit van Sint-Bonaventura te Rome. Daarin stelde hij dat het lidmaatschap van katholieken in vrijmetselaarsverenigingen: verboden bleef en dat de positie van de kerk ten opzichte van vrijmetselarij niet gewijzigd was. Dit gebeurde als reactie op de verklaring van de 85-jarige Italiaanse priester Rosario Francesco Esposito dat hij vrijmetselaar was geworden en dat het standpunt van de kerk hierover niet meer van deze tijd was.

Op 6 maart 2008 vond in België een historisch debat plaats tussen Henri Bartholomeeusen, de grootmeester van het Belgische Grootoosten, en de Belgische primaat Godfried Danneels in het Thurn en Taxis-congrescentrum te Brussel. Daarin herhaalde Danneels de recent en herhaaldelijk veroordeelde stelling – dat er een onderscheid moet gemaakt worden tussen reguliere en irreguliere vormen van vrijmetselarij – en verkondigde hij dit als officieel standpunt van de katholieke kerk. Hij besloot zijn deelname aan het debat met de bekentenis geen lid van een vrijmetselaarsloge te zijn. Henri Bartholomeeusen antwoordde daarop dat hij tijdens het debat niets had gehoord uit de mond van de kardinaal wat een initiatie in een loge in de weg stond.

In 2011 ontving de bisschop van Annecy een anoniem schrijven over het lidmaatschap van het Grand Orient de France van een curé uit zijn bisdom. Omdat deze laatste niet wou verzaken aan zijn lidmaatschap van het GOF, werd hij op vraag van het Vaticaan uit zijn ambt can curé ontzet. Hij bleef nadien als ‘priester op non-actief ‘vanwege de Kerk een maandvergoeding van 700,00 EUR ontvangen. Zijn statuut op heden heb ik nergens teruggevonden. Het GOF reageerde in de media fel tegen de Kerk.

In 2023 verduidelijkte het Vaticaan nogmaals dat gelovige katholieken niet mogen toetreden tot de Vrijmetselarij: Kerknet

In 2024 bevestigde ook Mgr. Stagliano , directeur van de Pontificia Accademia di Teologia te Rome, in een interview de onverenigbaarheid tussen vrijmetselaar en rooms-katholiek zijn: Mgr Stagliano

Leo Taxil: Baphomet in de Loge.

Gabriel Jogand-Pagès (1854-1907) was een Frans journalist, afkomstig uit Marseille, en stond bekend onder vele synoniemen. Een daarvan was Léo Taxil, waaronder hij tal van boeken volschreef over de  band tussen vrijmetselarij en satanisme.

Leo Taxil, een bedrieger, was op de eerste plaats een antiklerikaal. Vanuit plat opportunisme en enige commerciële ingesteldheid maakte hij jarenlang de Katholieke Kerk belachelijk, waarbij meermaals lasterlijke aantijgingen lanceerde, met tal van schadeclaims en gevangenisstraffen tot gevolg. Zijn antiklerikale werken vormden een absoluut bedenkelijk hoogtepunt van het antiklerikaal discours. Dat antiklerikaal discours was gemeengoed in katholieke landen zoals Frankrijk en België. Zeker in de laatste decennia van de 19e eeuw werd de grens tussen vrijzinnigheid, antiklerikalisme en antireligiositeit meermaals overschreden. Zo ook Taxil met boeken zoals La bible amusante, La vie de Jésus, Les amours secrètes de Pie IX, Les maîtresses du pape, enz.. Uiteraard waren de verhalen over pausen, priesters, paters en nonnen niet zelden volledig verzonnen of zodanig overdreven dat het evident fake-news werd. Het is echter typisch dat mensen geneigd zijn de meest ongeloofwaardige dingen te willen geloven dan zaken die veel realistischer zijn. Om maar een voorbeeld te geven van zo een absurde redenering: de mythe dat er ooit een androgyne vrouw pauw was geworden. Om een herhaling te beletten ‘reveleerde’ Taxil dat een pas verkozen paus moet plaatsnemen in een stoel met een gat in de zitting, en dat vervolgens een van de kardinalen langs onder moet voelen of diegene die zit wel degelijk mannelijk is, en daarbij de formule ‘Testiculos habet et benependentes’ .

Taxils antiklerikalisme werd abrupt stopgezet in 1885, in de onmiddellijke nasleep van paus Leo XIII’s encycliek Humanum genus tegen de vrijmetselarij. Taxil werd plots van antiklerikaal de grote verdediger van de katholieke waarden.

Meteen, vanuit kortstondig logelidmaatschap – na 3 weken werd hij uit de obedIêntie gezet – profileerde hij zich als grote specialist van de vrijmetselarij, die eindelijk alle waarheid over het genootschap zou kenbaar maken: een nieuwe bron van inkomsten via zijn publicaties. Paus Leo XIII verleende hem zelfs als grote maçonniek expert een privé-audiëntie, waarmee hij uitpakte om zijn geloofwaardigheid te onderstrepen.

In eerste instantie stelde hij dat reeds bestaande geruchten over satanisme in de loges wel degelijk gefundeerd waren. Zelfs dat Lucifer (Latijn voordrager van het Licht!!!) persoonlijk verscheen, had hij meegemaakt, dixit Taxil in een ganse succesvolle  boekenreeks vanaf 1985. De maçonnieke duivel werd Baphomet genoemd.

In 1892 richtte Taxil het tijdschrift La France chrétienne anti-maçonnique op. Tussen 20 november 1892 en 20 maart 1895 publiceerde hij samen met Carl Hacks onder het pseudoniem Docteur Bataille het boek ‘Le Diable au XIXe siècle’. Dit boek pretendeerde het occultisme te ontmaskeren, waarbij de loges terug werden beschuldigd van het aanbidden van de duivel en een wereldwijde samenzwering. In dit boek werden echt bestaande bekende vrijmetselaars opgevoerd, maar ook fictieve personnages.  opgevoerd zoals Sophie Walder,  Grootmeesteres van de Franse, Zwitserse en Belgische Lotus. En Diana Vaughan, een Luciferaanbidster die voor Taxil haar bekentenissen zou hebben opgeschreven over de satanische cultus, het ‘palladisme’. Het fake-news-gehalte deed een polemiek ontstaan over de onthullingen van Diana Vaughan. Toen Taxil aangespoord werd om Diana Vaughan te laten zien, besloot hij om uiteindelijk zijn bedrog te onthullen. Tijdens een conferentie in 1897 in de grote zaal van de Société de Géographie te Parijs vertelde Taxil dat deze Diana slechts een verzinsel was uit een hele reeks van verzinsels.

Ondanks het feit dat Taxil zijn bedrog al in 1897 openbaar had toegegeven, bleven velen ervan overtuigd dat hij zijn bekentenissen op het Congres deed onder doodsbedreigingen vanuit de Vrijmetselarij, en dat zijn eerdere teksten over de verklaringen van Vaughan m.b.t. het paladisme in de Loges, toch juist waren.

Vrijmetselarij en islam

Binnen de Islam is de houding tegenover de Vrijmetselarij gewijzigd van aanvaarding/aantrekking tot verwerping. Heden ten dage is het niet toegelaten dat een moslim toetreedt tot de Vrijmetselarij. Een moslim die lid wordt van een Vrijmetselaarsloge, wordt beschouwd als een “afvallige”. Volgens de Sharia, een islamitisch rechtssysteem en religieuze plichtenleer die voorschrijft hoe men zich als gelovige moet gedragen, ook in “profane” zaken, is dit een ernstige misdaad. De straf voor afvalligheid varieert echter afhankelijk van de interpretatie van de sharia en de regio waarin deze wordt toegepast. In sommige landen kan afvalligheid leiden tot de doodstraf, terwijl in andere landen de straf minder streng is.

Dit belette niet dat in de 18de en 19de eeuw meerdere moslims zich aangetrokken voelden door de Vrijmetselarij en ingewijd werden in loges.

Binnen de islam wordt geloof gehecht aan de De ‘Protocollen van de wijzen van Sion’. Deze  zijn een fictief verslag van een vergadering van joodse leiders, die in 1897 zou hebben plaatsgevonden in Bazel. Deze joodse leiders (wijzen van Sion) zouden bijeen zijn gekomen om de christelijke maatschappij omver te werpen. Ook zouden zij plannen hebben gesmeed voor een joodse wereldheerschappij; de “Protocollen” beschrijven hoe deze verwezenlijkt zou moeten worden. Het geschrift werd en wordt daarom graag geciteerd door antisemieten om er het ‘joodse gevaar’ mee aan te tonen. De Protocollen zijn een vervalsing uitgaande van de toenmalige Russische geheime dienst.

Sinds de eerste publicatie zijn de Protocollen ook gebruikt in de propaganda tegen het ‘maçonnieke gevaar’. Deze ‘notulen’ kunnen worden gezien als de oervader van het complotdenken. Joden en vrijmetselaars zijn altijd wel de eerste zondebokken. In de jaren 1920 en 1930 van de vorige eeuw werden de Protocollen in Europa in enorme oplagen verkocht en in de 21ste eeuw worden de Joden nog steeds verantwoordelijk gehouden voor alle ellende en rampen in de wereld, zoals 9/11 en pandemieën. Nog steeds verschijnt het in verschillende landen als basis en inspiratiebron voor allerlei complottheorieën. Hetzelfde gaat op voor de betrokkenheid van de vrijmetselarij hierin sinds een publicatie in 1862 door het Münchense blad Historisch-politische Blätter. De vrijmetselarij zou het instrument zijn waarmee de Joden de wereldheerschappij willen bekomen.

De roman van Umberto Eco ‘De begraafplaats van Praag’ is geïnspireerd op dit fictieve complotrelaas.De uit Turijn afkomstige geschriftvervalser Simone Simonini wordt vanaf zijn vroegste jeugd geïndoctrineerd met anti-joodse theorieën door zijn grootvader, kapitein Simonini. Als hij wordt ingehuurd om de kringen rond de Italiaanse onafhankelijkheidsstrijder Garibaldi te bespioneren, maakt hij de inval van diens ‘roodhemden’ op Sicilië in 1860 mee. Hij moet vluchten en komt terecht in Parijs, waar hij de Commune van 1871 meemaakt en als spion en vervalser in dienst treedt van diverse machthebbers. Hij ontmoet onder anderen de Franse revolutionair Maurice Joly, de Duitse schrijver Hermann Goedsche en de Russische geheim agent Pjotr Rachkovsky, en wordt zo steeds dieper betrokken in het complot dat uiteindelijk zal leiden tot een van de meest lasterlijke geschriften uit de wereldgeschiedenis: de Protocollen van de wijzen van Sion, die de gehele twintigste eeuw het antisemitisme zullen aanwakkeren.

De salafistische islam gebruikt deze Protocollen vandaag nog altijd om er een anti-maçonniek discours op te baseren. Eerder dit jaar nog werd in Frankrijk een salafistische/fundamentalistische moslim veroordeeld wegens het plannen van een aanslag op een Loge. Hij steunde zich daarvoor op de Protocollen.

Wie  een ietwat oudere Nederlandstalige vertaling van de Protocollen wil raadplegen  kan dit via deze link :  Protocollen van wijzen van Sion

Vanaf het begin van de 20e eeuw is de belangrijkste kritiek op de Vrijmetselarij ‘dat het een organisatie is die door de Joden is opgericht of onder de controle van laatstgenoemden is gekomen, die hun belangen en die van het zionisme dient, voordat ze in dienst wordt gesteld vanaf 1948, van de staat Israël.’ Hier vinden we het thema van de Joods-Maçonnieke samenzwering, ontstaan in het Westen en vervolgens aangepast aan de islamitische context.   Het eerste Hamasmanifest nam deze complottheorie over. In een latere herziening is het niet meer expliciet vermeld, wat niet betekent dat de complottheorie niet meer actueel is. Talrijke internetsites en sociale media uit de moslimwereld zouden een toename kennen van kritische aanvallen en fake-newsberichten over Vrijmetselarij (Zarcone,Thierry, 2015, Le Croissant et le Compas, Islam et franc-maçonnerie: de la fascination à la détestation.  Editions Dervy, Paris, p. 283).

Geradicaliseerde moslims viseren daarom soms de Vrijmetselarij. In Frankrijk bvb. is in maart 2023 nog een geradicaliseerde moslim aangehouden en veroordeeld wegens het plannen van een aanslag op een Loge.

Het Saoedisch wahabisme dan weer beschouwt de esoterische methode van de Vrijmetselarij als batinisme, een vorm van ketterij die achter religieuze teksten een geheime betekenis zoekt. Er zijn arrestaties geweest van maçons en Al Qaida pleegde een aanslag op een Loge in Istanbul.

Ondanks wat voorafgaat worden er in enkele landen met uitgebreide moslimpopulaties of cultuur Vrijmetselaarsloges alsnog gedoogd door de overheid, hoewel er vaak kritiek is tegen dit gedoogbeleid van de overheid vanuit nationalistische en islamhoek: Marokko (zowel irregulier als reguliere grootmachten), Turkije (reguliere grootmacht), Libanon (Reguliere District Grand Lodge van United Grand Lodge of Scotland) en Maleisië (Reguliere District Grand Lodges van United Grand Lodge of Scotland).

Op internet kan men een site vinden van de Sovereign Grand Lodge of Egypt SGLE, waarvan de Lichten terug aangestoken werden in 2013. Staat niet op de lijst van door RGLB erkende Grootmachten (ook niet bij UGLE) en er is weinig informatie over.

Vrijmetselarij en Judaïsme

Vanuit het standpunt van de Vrijmetselarij

 

Vrijmetselarij was in de achttiende eeuw in Engeland nl.  vooral een zaak van Anglicanen in het midden van een christelijke maatschappij. De Bijbelse elementen in de rituelen waren geenszins joods, maar gebaseerd op een door Koning James ingevoerde christelijke Bijbelvertaling. Verhalen uit de vijf boeken van Mozes, de kerntekst van het jodendom, kwamen niet voor in de Logeteksten, en het sleutelverhaal van de joodse traditie, de uittocht uit Egypte en Gods openbaring van de wet aan Mozes, vond je er niet in terug. Het belangrijkste oudtestamentische thema dat tot op heden in de vrijmetselarij wordt gebruikt, de bouw van de Tempel van Salomo, wordt gebruikt in een christelijke betekenis,  in die zin dat het altijd verwijst naar wat in wezen een nieuwtestamentisch concept is: een geestelijke tempel die niet met de handen wordt gebouwd maar ontstaat als een gebouw van levende stenen, waarmee uiteraard vooral de gemeenschap van Vrijmetselaars wordt bedoeld die een bijdrage levert tot de universele Tempel van de Mensheid.

Dat de VM een christelijke oorsprong had betekende niet dat men vanuit een in christelijke kringen in die tijd voorkomend voorbehoud tegenover Joden (die Christus hadden ter dood gebracht) in de Grand Lodge Joden discrimineerde. In haar archieven alsook in archieven van enkele Londense Loges kunnen Joodse namen gevonden worden. In London werd in 1793 zelfs een specifiek Joodse Loge opgericht, de Lodge of Israël (geen zittingen op Sabat – koosjer voedsel).

Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw traden o.m. in Frankrijk en Nederland ook Joden toe.  Maar in andere landen stonden Loges soms negatief tegenover initiaties van Joden.  Het is niet mogelijk dit per land te overlopen binnen deze korte bijdrage. Vaak was dit, zoals o.m. in Zweden, gebaseerd op christelijke principes. Ook in wat we nu Duitsland noemen, was er in vele Loges sprake van religieuze discriminatie tegenover Joden. Men weigerde zelfs bezoekers van Joodse origine, die in Engeland waren ingewijd, wat aanleiding gaf tot een reactie van de Britten, die hun leden verboden nog Duitse Loges te bezoeken. Joden in Duitsland losten de disciminatie vanuit de Duitse Grootloge op door er exclusief Joodse Loges op te richten onder jurisdictie van een buitenlandse Grootloge.

In de eerste helft van 20ste eeuw kwam in Duitsland daar het politiek anti-semitisme bij, aanvankelijk van Wilhelm II en later van de NSDAP en SA, die de maçonnerie in het algemeen zag als een Joods geïnspireerde constructie, wat geleid heeft tot het vervolgen van vrijmetselaars, Joods of niet. De periode dat Duitse Loges wel nog konden werken vooraleer de NSDAP aan de macht kwam, stonden ze wel niet open voor Joden, mogelijk uit anti-semitisme of uit schrik voor gewelddadige acties van de SA.

Na WO-II is er in de Vrijmetselarij voor zover bekend nergens nog sprake van discriminatie van Joden.

In het huidige Israël- het vroegere Palestina – bestonden er al in de 19de eeuw Loges. De eerste Loge werd in 1868 geïnstalleerd in Jeruzalem, in de zgn. ‘Zedekian’s cave”, een steengroeve waar men de stenen voor de Tempel van Salomo zou gehaald hebben. De officiële naam van deze Loge luidde “ Royal Soloman Mother Lodge nr. 293 of Jeruzalem and surroundings” en stond onder de jurisdictie van de reguliere Canadese Grootloge.

In 1910 en 1911 stichtte de Schotse Grootloge 3 Loges in het land. In 1931 werden er door de Duitse Grootloge in ballingschap 5 Duitstalige Loges opgericht met Duitstalige Joden. In 1932 werd de Nationale Grootloge van Palestina opgericht, met Joodse, christelijke en arabische leden en ook Druzen. De meeste bestaande Loges onder buitenlandse jurisdicties sloten zich aan.

In 1953 werd de Grand Lodge of the State of Israël opgericht, waarbij een 2300 jaar oud gebruik werd hersteld, nl. het blazen op de sjofar of ramshoorn bij de opening en sluiting.  Ze kreeg onmiddellijk erkenning van meer dan 100 reguliere Grootloges. De meeste Loges hanteren een hebreeuws ritueel, maar andere gebruiken dan weer het Arabisch, of gebruiken beide talen afwisselend tijdens gemeenschappelijke zittingen die vaak georganiseerd worden.  Er zijn momenteel ongeveer 1000 Broeders, verspreid over 80 Loges.

In de Israëlische Loges vindt men gelovige en seculiere Joden, gelovige en seculiere Arabieren en gelovige en seculiere Christenen die allen de niet-nader gedefinieerde Opperbouwmeester erkennen. De Argentijnse Grootloge kende in 1982 een maçonneke Vredesprijs toe aan de Israêlische Grootloge voor haar bijdrage in het verbeteren van de verstandhouding tussen Joodse en Arabische Israëli’s.

Vanuit het standpunt van het religieuze Jodendom

Het Jodendom is een religie, maar het is ook een etnische en culturele identiteit. Er zijn joden die zichzelf als seculier beschouwen en niet praktiseren, maar zich nog steeds identificeren als joods vanwege hun culturele achtergrond of etniciteit. Er zijn ook joden die zichzelf als atheïst beschouwen en geen religieuze overtuigingen hebben, maar zich nog steeds identificeren als joods vanwege hun afkomst.

Het Jodendom kent verschillende stromingen, waaronder het orthodoxe jodendom, maar ook het humanistisch jodendom en nog andere strekkingen. Een eenduidig antwoord geven op de vraag wat het standpunt is van het religieuse Jodendom m.b.t. de Vrijmetselarij is dan ook moeilijk.

Het orthodoxe Jodendom op zichzelf kent evenmin een eenheid, maar talrijke subbewegingen. Het jodendom is gebaseerd op de Tenach (ook wel Hebreeuwse Bijbel genoemd), die de basiswetten van het jodendom bevat en daarnaast vooral op de Talmoed, die uitleg en uitbreidingen van de basiswetten bevat.

Sommige orthodoxe joden beschouwen de vrijmetselarij als een bedreiging voor het jodendom, terwijl anderen het als een positieve kracht beschouwen die bijdraagt aan de ontwikkeling van de joodse gemeenschap. Bij de joodse vrijmetselaars zijn er dan ook zowel orthodoxe als niet-orthodoxe, naargelang van de substrekking waartoe ze behoren. Omdat het Nieuwe Testament geen deel uitmaakt van de Tenach, kan een orthodoxe maçon geen eed afleggen op het Evangelie van Johannes. Het enkel feit dat  in reguliere loges de Bijbel  op het altaar geopend ligt op het evangelie van Johannes, ook al laat men toe  er de Hebreeuwse Bijbel naast te leggen, is een van de redenen waarom sommige orthodoxe Joden wegblijven uit Loges. Orthodoxe Joden binnen Loges zullen deze rekening houden met het feit dat er geen zittingen zijn op de Sabbat.. Sommige Loges hebben om die reden hun zittingen op zaterdag verplaatst naar zondag. Ook koosjere bereiding van de Broedermalen is een element waar rekening mee wordt gehouden.

Het Humanistisch Jodendom ( vooral in de VSA en in Europa te vinden),  een stroming binnen het Jodendom die zich richt op de humanistische waarden en principes van het Jodendom, zoals sociale rechtvaardigheid en gelijkheid, ziet geen enkel bezwaar tegen het lidmaatschap van een Loge.

Vrijmetselarij en politiek ‘far-right’ in Europa

Hoe staan de Europese far-rightpartijen heden ten dage tegenover de VM?

Op de websites van de PVV (NL), AfD (D), FPÖ (O), RN (F), UKIP (VK), Lega (I), Fratelli d’Italia (I), Forza Italia (I), Movimento Cinque Stelle (I), Vox (Esp) is nergens een officieel partijstandpunt of uitspraak te vinden in dit verband.  Als men de vraag stelt via AI krijgt men wel vaak als antwoord dat men contra de VM is, maar een degelijke onderbouwing ontbreekt, ook al is deze ‘artificieel intelligente’ conclusie plausibel, omdat men de VM in rechtse kringen doorgaans als ‘links’ beschouwt.

Op 16 december 2012 verklaarde Giorgia Meloni, terwijl ze een staande ovatie ontving: “We dromen ook van een Italië waarin de vrijmetselarij, die nu overal aanwezig is, ons gelijkheid schenkt, omdat we het niet langer kunnen verdragen gediscrimineerd te worden alleen al omdat we niet metselaars. » (https://www.youtube.com/watch?v=FkW7_q34W-8). Het neemt het oude populistische cliché over van een op het bedrijfsleven gerichte vrijmetselarij, die alomtegenwoordig is en de macht in beslag neemt ten koste van het volk. We bevinden ons hier aan de grens van de samenzwering die ook door extreemlinks wordt beoefend. Haar vijandigheid destijds – zij heeft zich al een tijdje niet meer over dit onderwerp uitgesproken – werd misschien ook beïnvloed door die van de Kerk volgens welke vrijmetselaars zich in een staat van ernstige zonde bevinden en de Heilige Communie niet kunnen ontvangen.

In Italië werd na de wetgevende verkiezingen van 2018 een nieuwe coalitie gevormd. Ze was samengesteld uit de populistische Movimento 5 Stelle en de rechtse Lega Nord (huidig Lega) . Beiden hebben toen voorgesteld dat niemand die een criminele veroordeling heeft opgelopen, of die wegens ernstige feiten het voorwerp is van een gerechtelijk onderzoek, of die lid is van de vrijmetselarij, deel kon uitmaken van de nieuwe regering. Het Grootoosten van Italië heeft hierop gereageerd door erop te wijzen dat deze maatregel ongrondwettig is.
Uit dit voorstel bleek wel een wantrouwen van de betrokken partijen tegenover de VM, weliswaar nadat de parlementaire anti-maffiacommissie kort voordien een rapport had goedgekeurd waarbij werd geconcludeerd dat verschillende Loges in Calabria en Sicilië Broeders binnen hun rangen telden die voorkwamen in dossiers van het nationaal anti-maffiaparket.

In de regeringsverklaring van de huidige coalitie Fratelli d’Italia, Lega en Forza Italia onder Giorgia Meloni heeft men geen enkele uitspraak gedaan m.b.t. VM.  Elders hebben deze partijen  wel blijk gegeven van kritische houding tegenover de vrijmetselarij. Deze partijen geloven dat de vrijmetselarij een geheime genootschap is dat invloed heeft op politieke besluitvorming en maatschappelijke ontwikkelingen. Ze van mening dat de vrijmetselarij ondoorzichtig en oncontroleerbaar is, en dat het belangrijk is om transparantie en openheid te bevorderen in alle aspecten van de samenleving. Deze partijen pleit voor meer onderzoek naar de rol van de vrijmetselarij en de mogelijke invloed ervan op de politiek.

Bij ons gaf het Vlaams Belang in 2006 blijk van wantrouwen tegenover de VM, n.a.v. een administratieve rechtsprocedure over de partijfinanciering. De advocaten van het VB wraakten de Franstalige Staatsraden en eisten een onderzoek naar hun lidmaatschap van het Grootoosten van België: ‘ Het is immers zo dat deze loge openlijk verklaart dat zij van het bestrijden van het Vlaams Belang een hoofddoelstelling maakt. Bovendien verwacht zij van haar leden dat zij deze strijd ook in het professionele leven voeren. Het is een publiek geheim dat heel wat magistraten tot deze loge behoren. Zij kunnen onmogelijk gezien worden als onbevooroordeelde rechters.’, aldus de advocaten in de media.
Opvalt dat het Vlaams Belang er de nadruk op vestigde dat het geen enkel probleem had met de werking van de ‘reguliere’ loges of met de vrijheid van vereniging. Maar de praktijk waarbij de ‘irreguliere’ loges in België politiek, media en gerecht trachten te beïnvloeden kon niet langer genegeerd worden, dixit het VB.

 

Bestaat er een maçonniek “cordon sanitaire” tegenover de far-rightpartijen?

 

Omdat de VM een apolitieke organisatie die zich niet bezighoudt met politiek of politieke partijen, heeft ze in principe geen officieel standpunt over deze politieke stromingen. De organisatie is open voor mannen en vrouwen van alle rassen, religies en politieke overtuigingen die zich willen inzetten voor humanitaire doelen en persoonlijke ontwikkeling.

Het is echter impliciet plausibel te stellen dat niet alle standpunten van de far-rightpartijen hiermede compatibel zijn.

Men vindt dan ook sporadisch uitspraken in maçonnieke kringen contra de door deze partijen ingenomen standpunten. Meestal zijn ze opgenomen in een interview en worden deze in de statuten van de maçonnieke obediënties niet expliciet herhaald.

Zo meldde l’Express in 2014 dat het Grand Orient de France intern opriep om bij de gemeenteraadsverkiezingen niet te stemmen op kandidaten van het Front National. In 2015 stelde de Grootmeester in een interview  in ‘Journal du dimanche’ dat het FN de Franse Republiek in gevaar bracht.

In België deed Grootmeester Jackie Goris (GOB) in 2005 in De Morgen uitspraken over het Vlaams Belang. Aan de krant De Morgen zei hij: “Maar het Grootoosten van België heeft de strijd tegen het Vlaams Blok als één van zijn voornaamste doelstellingen gesteld. Iedere broeder moet het als zijn taak zien om daartegen te vechten in zijn eigen sociale of professionele situatie.”

Dezelfde stelling had hij eerder al duidelijk vertolkt in het weekblad Knack van 26 mei 2004:
“Vraagt u op welke partij de kandidaat (logebroeder, noot) stemt?
GORIS: nee.
Maar als de kandidaat zegt dat hij voor het Vlaams Blok stemt…
GORIS:… dan nemen wij meteen afscheid. Het maatschappelijk concept van het Vlaams Blok is zo tegenstrijdig aan de principes waar wij voor staan, dat die partij te allen prijze bekampt moet worden.”

De reguliere obediënties formuleren conform hun Constituties geen standpunt over politieke aangelegenheden en spreken zich dus niet uit over een eventuele onverenigbaarheid vanuit hun obediëntie.

Neonazi-groeperingen

Naast de politieke partijen bestaan er extreem-rechtse groeperingen.  Ze gebruiken vaak sociale media met gesloten groepen, via dewelke ze intern communiceren. Het is daarom als externe burger niet mogelijk na te gaan of ze anti-maçonnieke posts bevatten, maar het is aanneembaar dat dit wél het geval is.

Volgens de krant Le Soir van 23/09/2021 werden in het departement Bas Rhin (F) vijf leden aangehouden van een neonazistische groepering “Honneur et Nation” wegens “association de malfaiteurs criminelle et terroriste”.  Ze zouden een aanslag beraamd hebben op een loge. Ze hadden linken met de beruchte complotdenker, antivaxer en Qanon-aanhanger Rémy Daillet-Wiedemann.   Rémy Dailliet ijvert voor een totaal verbod op de vrijmetselarij. De groepering “Honneur et Nation” bestond voornamelijk uit mensen die actief waren in allerlei skinhead-organisaties.

Vrijmetselarij en Orthodoxe Kerken

 

De oosters-orthodoxe kerk, officieel de orthodoxe katholieke kerk genoemd, is een stroming binnen het christendom die zichzelf beschouwt als de ‘ene, heilige, katholieke en apostolische’ kerk.

Er bestaat niet één enkele orthodoxe kerk zoals bij de rooms-katholieke kerk.

Men maakt een onderscheid tussen autocefale en autonome kerken.

De autocefale kerken of kerken’ met een eigen hoofd’ worden bestuurd door een patriarch, metropoliet of een aartsbisschop. Zij bestaan uit:

  • De “oude” patriarchaten: Constantinopel, Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem.
  • De “nieuwe” patriarchaten: Moskou, Servië, Roemenië, Bulgarije en Georgië.
  • De andere autocefale Kerken: Griekenland, Cyprus, Polen, Albanië, Tsjechië en Slowakije, de Oekraïens-Orthodoxe Kerk.

De autonome kerken zijn semi-zelfstandig: zij hebben hun eigen organisatorische structuur, maar hangen voor de benoeming van bisschoppen af van een patriarchaat.

De voornaamste zijn de Russisch-Orthodoxe Kerk in het Buitenland (New York), de Orthodoxe Kerk in Amerika (Washington) en die van Finland (Kuopio), Estland (Tallinn), Letland (Riga) en Moldavië (Chisinau).

Tegenover de Vrijmetselarij bestaat er niet één enkel eenduidige positie. Hierna volgen de grote tendensen.

De vrijmetselarij zou in de jaren 1770 in Rusland haar eerste loges gehad hebben. De tijden waren veelbelovend, want tsaar Peter de Grote (1672–1682–1725) had zich ertoe verbondenzijn land koste wat kost westers te maken, zelfs met geweld, en tsarina Catharina de Grote (1729–1762–1796) – geboren als Duitse prinses – ging verder met dezelfde politiek.

De meeste vrijmetselaarsrituelen en -systemen uit het Westen werden in Rusland geïmporteerd en waren zeer in trek in de hogere klassen van de samenleving.  Bakounine (Répertoire biographique des Francs-Maçons russes. Paris: Institut d’études slaves. 1967) legde een register aan met 3.267 namen van leden die tot alle sociale klassen behoorden. En wat belangrijk is voor dit item: ze identificeerde vierentwintig geestelijken, waaronder vier metropolieten, twee aartsbisschoppen, vijf aartspriesters en drie abten (archimandrieten) als vrijmetselaars. . De belangrijkste was Philarethe van Moskou, de eerste hoogwaardigheidsbekleder van de Kerk van Rusland sinds Petrus de Grote de patriarchale titel en functie in 1721 had afgeschaft. Als Metropoliet van Moskou van 1825 tot aan zijn dood in 1867, was hij een belangrijk figuur in kerkelijke en theologische studies, en in de verspreiding van de Bijbel, die hij als eerste in de volkstaal vertaalde. Philarethe werd in 1994 plechtig heilig verklaard door de Kerk van Rusland: een zeldzaam voorbeeld van een vrijmetselaar die door een christelijke kerk als heilige wordt erkend.

De Vrijmetselarij in Rusland was in die tijd erg christelijk en Russisch-Orthodoxe Kerk en Vrijmetselarij waren a.h.w. partners.

In 1794 keerde tsarina Catharina II zich tegen de VM. Die beslissing was gebaseerd op de theorie dat de Franse Revolutie en de ‘vrijheden’  in de revolutionaire grondwet bewerkstelligd waren geworden door de Vrijmetselarij. De keizerin, ook werd zij door filosofen als Voltaire en Diderot geprezen als een ware verlichte despoot die beweerde de vrijheden te bevorderen, was het er niet mee eens  dat deze ‘revolutionaire’ vrijheden daadwerkelijk in de Russische samenleving werden geïmplementeerd,  zoals de Vrijmetselarij toen voorstond. Onder haar kleinzoon tsaar Alexander I (1777–1801–1825) werd in 1822 de Vrijmetselarij nogmaals verboden. Hij geloofde in een Sainte Alliance, een soort theocratie tussen basileus en patriarch, waarin geen plaats was voor de maçonnieke broederschap naast de Kerk.

In de eerste jaren van de twintigste eeuw kwam de Vrijmetselarij terug naar Rusland ging het om een sociale, politieke en humanistische Vrijmetselarij, zoals dat in het irreguliere Grand Orient de France werd beoefend. Veel Russen (academici, advocaten, schrijvers, politici, enz.)  waren in Frankrijk ingewijd in Grand Orient’s loges, en brachten later de vrijmetselarij terug naar huis. Hoewel de oekase (keizerlijk decreet) van 1822 niet was ingetrokken, was de tsaristische politie was te bezet door terroristen en nihilisten om de vrijmetselaars lastig te vallen. En de Russisch-Orthodoxe Kerk sprak geen woord i.v.m. de Loges.

In 1905 werd in Rusland de tekst gepubliceerd van de zgn. Protocollen van de Wijzen van Sion door de Rus Sergej Niloes, een agent van de Ochrana. Russische conservatieven en ook de Russisch-Orthodoxe Kerk gebruikten onmiddellijk deze Protocollen als rechtvaardiging voor hun antisemitische doeleinden en meteen ter veroordeling van de Vrijmetselarij, gelet op het zgn. joods-maçonnieke complot.

Toch bestond de eerste regering na de februarirevolutie van 1917, de mensjewistische van Kerenski, geheel uit vrijmetselaars, met uitzondering van slechts één minister.

Toen de Sovjets  in de oktoberrevolutie 1917 de macht grepen, verboden ze de Kerken én de vrijmetselarij. Voortaan zou de Russische situatie de norm zijn alle landen van Oost-Europa. Dat was de situatie in Roemenië, Bulgarije en Tsjechoslowakije met betrekking tot de orthodoxe kerken, die net zo slecht werden behandeld als de Rooms Katholieke en protestantse in Polen en in Oost-Duitsland.

De andere landen waar de orthodoxie de overheersende christelijke stroming was,  hadden eeuwenlang onder Ottomaanse heerschappij gestaan. In Europa begonnen ze de een na de vrijheid te verwerven eind de negentiende eeuw en het begin van de twintigste. eeuw: de eerste was Griekenland in 1821; daarna volgde, na de Krimoorlog (1856), Roemenië; Servië, Montenegro en Bosnië-Herzegovina, waarvan de unie in 1919 Joegoslavië zou vormen; Bulgarije; en als laatste Albanië. In al die landen nam de Vrijmetselarij actief deel aan de vrijheidsstrijd tegen de Ottomanen, zoals in Griekenland, waar het hielp patriottische bewegingen te verbergen. Hetzelfde was het geval in Servië en Roemenië. Tussen de vrijmetselaren die politiek en nationaal geëngageerd waren, kunnen we orthodoxe priesters, monniken en zelfs bisschoppen als leden vinden. Dus de Vrijmetselarij en de Orthodoxe Kerk werkten nauw samen in de strijd voor nationale vrijheid.

In Turkije speelde de Vrijmetselarij een soortgelijke rol en nam deel aan de strijd van de Jong-Turkse revolutionairen (vooral legerofficieren) om het regime te liberaliseren.

Het Ottomaanse Rijk viel in 1922-1924 uiteen. De nieuwe onafhankelijke landen kwamen al snel onder de hoede van Frankrijk en Groot-Brittannië: Libanon en Syrië onder de eerste; Palestina, Irak en Egypte onder de tweede. In al die landen bloeide een ‘koloniale vrijmetselarij’, die voldeed aan de universele normen: vreedzaam samenleven met kerken in de Engelse context, en in strijd met hen in de Franse. In al deze landen zwegen de orthodoxe kerken zorgvuldig over de vrijmetselarij. Na de dekolonisatie werden de islamitische regels gehandhaafd en werd de vrijmetselarij verboden, drie uitzonderingen na: Turkije en Israël, als ‘seculiere’ Staten, ondanks vele beperkingen; en Libanon, vanwege zijn situatie als multiconfessionele Staat.

Wat betreft de nieuwe Sovjet-Unie: van zodra Lenin het verbod had uitgevaardigd m.b.t. Vrijmetselarij begon het regime anti-religieuze en anti-maçonnieke vervolgingen.

Door de nieuwe homo sovieticus uit allerlei religies te verwijderen, ontstond er een dubbele emigratiebeweging, waarbij vaak dezelfde personen betrokken waren. Aan de ene kant werd de Russische vrijmetselarij in ballingschap opnieuw opgebouwd, vooral in Frankrijk, waar ze sterk beïnvloed werd door de Franse Vrijmetselarij van die tijd. Aan de andere kant ontstonden orthodoxe christelijke gemeenschappen in westerse landen als Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, waar zij plaatselijke kerken voortbrachtendie tot verschillende orthodoxe rechtsgebieden behoren. De belangrijkste was de Russisch-Orthodoxe Kerk buiten Rusland, die zichzelf beschouwde als de authentieke Russisch-Orthodoxe Kerk, gedwongen om in ballingschap te leven door een atheïstische regering, totdat zij in 2007, na zevenentachtig jaar, de canonieke gemeenschap met de Russisch-Orthodoxe Kerk herstelde.

Uit deze historische gebeurtenissen kwam een nieuw samenleven tussen Orthodoxe Kerken en Vrijmetselarij en een nieuwe stijl van relaties tussen hen, niet meer in hun respectieve landen van herkomst, maar in de buitenlandse westerse landen waarin ze waren nu gevestigd. Welke houding zij aannamen, hangt af van elke kerk, dat wil zeggen van bijzondere omstandigheden van tijd en plaats. Zoals vermeld in het begin van deze tekst is er nooit een algemeen en gemeenschappelijk standpunt aangenomen.

De meerderheid van de orthodoxe kerken heeft nog geen besluit genomen, noch voor, noch voor tegen de Vrijmetselarij. Voorlopig hebben slechts vier van hen zich uitgesprokentegen de vrijmetselarij.

De eerste anti-maçonnieke verklaring is vrij laat, aangezien deze uit 1933 dateert, bijna twee eeuwen later de eerste rooms-katholieke pauselijke bul In Eminenti van 1738.

Zo vaardigde de synode van de Kerk van Hellas (Griekenland) op 12 oktober 1933 een plechtige veroordeling van de vrijmetselarij uit, verbood alle geestelijken lid ervan te worden op straffe van hun priesterschap te worden ontnomen, en drong erop aan dat de gelovigen die in de loges werden misleid, alle betrekkingen met de vrijmetselarij zouden verbreken. De rol gespeeld door de Griekse vrijmetselaars in de strijd voor nationale vrijheid een eeuw eerder waren blijkbaar onbekend of niet erkend. De officiële motieven voor de straf volgen hieronder die van eerdere rooms-katholieke veroordelingen van de vrijmetselarij: of ze is atheïstisch of ze gelooft in een deïstische Opperbouwmeester , voortkomend uit de oude mysteriën; zijn daden en leringen zijn geheim en mysterieus; de deïstische vrijmetselarij verwelkomt niet alleen christenen, maar ook joden en moslims; het leidt tot syncretisme; en het ‘vergoddelijkt het rationalisme’. Concluderend beschouwt de Grieks-orthodoxe Kerk de Vrijmetselarij als een vals en antichristelijk systeem, waarmee het absoluut onverenigbaar is. Dat alles geeft een vreemd gevoel van déjà vu, omdat alle elementen van de vervolging woord voor woord lijken gekopieerd uit de pauselijke documenten over hetzelfde onderwerp. Er werd dus niets specifiek orthodox aan toegevoegd. Het is belangrijk om op te merken dat de veroordeling werd uitgesproken in een tijd waarin antisemitische, anti-maçonnieke en xenofobe gevoelens zich verspreidden en toenamen, verbonden met de opkomst van het fascisme en het nationaal-socialisme. Dat verbod werd vernieuwd in 1949, en opnieuw in 1969, wat aantoont dat het niet effectief was.

Vier jaar later, in 1937, werd door de Orthodoxe Kerk een veroordeling uitgesproken in Roemenië, op dezelfde gronden en in een soortgelijke politieke context.

Twintig jaar later, in 1955, werd een veroordeling uitgesproken door de Orthodoxe Kerk van Amerika. De Russisch-orthodoxe Kerk buiten Rusland deed hetzelfde in de jaren vijftig, en dat is alles.

Het is merkwaardig dat verschillende patriarchen van Constantinopel Vrijmetselaar waren. De bekendste was de patriarch Athenagoras (1886–1948–1972), die de 33e graad van de oude en aanvaarde Schotse ritus ontving in Amerika. Athenagoras was niet de enige patriarch die vrijmetselaar was: ook Meletios IV (1871–1935, patriarch van Constantinopel 1922–1923, toenmalig patriarch van Alexandrië 1926-1935), werd ingewijd in de Vrijmetselarij in 1909; Basilius III, een van Meletios’ opvolgers als patriarch van Constantinopel (1925–1929), die zelfs werd ingewijd nadat hij patriarch was geworden. Aan die lijst moet Joachim III worden toegevoegd, patriarch van Constantinopel van 1878 tot 1884, daarna van 1901 tot 1912, en Photios I van Alexandrië (1853-1900-1925).

Kortom, er bestaat geen gemeenschappelijke en algemene regel die door de Orthodoxe Kerken is uitgevaardigd over, of preciezer gezegd, tegen de vrijmetselarij. Slechts vier van hen hebben officieel een verbod afgekondigd, maar het verbod dat door een kerk is bevolen, is alleen van toepassing opzijn eigen leden. Wat de anderen betreft, heerst er vrijheid. Binnen één en dezelfde Kerk verzetten geestelijken en leken zich hevig tegen Vrijmetselarij, en anderen vertonen welwillende gevoelens hebben of zijn er zelfs lid van zijn. Dat kan, want Orthodoxie kent, met uitzondering van de geloofswaarheden, de overal geldende regel van de vrijheid van het persoonlijk geweten.

Vrijmetselarij en Protestantisme

Het staat buiten kijf dat na de oprichting van de moderne Vrijmetselarij in 1717 een overweldigend aantal vrijmetselaars protestanten waren, in het bijzonder in de Britse eilanden.  In de Angelsaksische landen werd de noodzaak van christelijke tolerantie en gewetensvrijheid vanuit de Verlichting benadrukt en ook werd er een meer moralistisch-rationalistische benadering van protestantse geloofsovertuigingen en praktijken ontwikkeld, die geenszins als contradictorisch aan de maçonnieke principes en cultuur werden beschouwd, wel integendeel. Protestantisme en Vrijmetselarij waren er in de 18de eeuw nauw verbonden, zij het met een verschillende methodiek in een verschillende context.

In het calvinistische Genève werden tussen 1736-1744 loges dan weer verboden en ook in Zweden verbood de protestantse Koning in 1738 om lid te worden van loges (zelfs met doodstraf sanctioneerbaar).

In Frankrijk waren de Hugenoten (Franse calvinisten) door het edict van Nantes vogelvrij verklaard (Desaguliers, mede-oprichter van de Grand Lodge in 1717 was daarom met zijn ouders mee naar Engeland geëmigreerd). In de tolerante Loges werden zij echter (discreet) als lid aanvaard en konden ze elkaar discreet ontmoeten. Toen in 1787 het edict van Nantes werd opgeheven, bleven ze lid in vele Franse Loges, maar speelden ze ook een rol in de revanche tegen de katholieken en in het grondwettelijk principe van de scheiding van kerk en staat in de revolutionaire grondwet. Overigens had het rituaal van Ridder van het Rozenkruis met het broederlijk nuttigen van brood en wijn voor vele Hugenoten een plaatsvervangende liturgische betekenis.

In Portugal was na een handelsverdrag in 1703 met Engeland (wijnhandel naar Engeland en textiel naar Portugal) op bepaalde plaatsen een grotere aanwezigheid van Engelsen, die een eerste loge oprichtten. Een tweede loge was evenwel uitgesproken Iers-katholiek. De protestant John Coustos richtte een derde loge op, maar werd in 1743 aangehouden en veroordeeld als maçon door de Inquisitie, omdat zijn loge door de autoriteiten als atheïstisch en subversief werd beschouwd.  In Funchal, op Madeira, bestond een vrijmetselaarsloge, opgericht in 1767, uit Britse kooplieden, die echter werden in 1767 zwaar vervolgd werden door de lokale overheid in 1770 onder beschuldiging van ketterij en liberalisme.  Hier was het dus vooral het katholicisme dat anti-maçonniek reageerde tegen de door protestanten ingevoerde loges.

Nadat Napoleon het Frans protestantisme in 1802 erkend had, vonden protestanten en vrijmetselaars elkaar in de strijd tegen de rooms-katholieke kerk, die anti-maçonniek was.  Ze benadrukten de burgerlijke vrijheden, waaronder de vrijheid van eredienst, en de maçonnieke vrijheid van het geweten.   De pauselijke bulles reageerden hier negatief op.

In het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd begin de 19de eeuw de protestantse Koninklijke familie sterk betrokken bij de maçonnerie.  Vanaf 1816 werd Kroonprins Frederik Grootmeester in zowel de noordelijke als de zuidelijke Nederlanden. Koning Willem I hoopte dat de gelijkgezinde Loges zouden helpen de verschillen tussen het protestantse Noorden en het katholieke Zuiden te overwinnen.

In Zuid-Afrika ontstonden in dezelfde periode de eerste protestantse kerken in Kaapstad en de eerste vrijmetselaarsloge (werkend onder de Grootloge van Holland) In West-Indië creëerden

Anglicaans-protestantse maçons nieuwe vrijmetselaarsloges in de Nederlandse koloniën. Toen in 1832 slaven in Paramaribo (Suriname) Lutherse en Gereformeerde Kerken vernielden, vroegen deze aan de vrijmetselaarsloge ‘Concordia’ om in hun gebouw hun kerkdiensten te houden.

In Genève telde de Loge ‘L’Union des cœurs’ meerdere protestantse dominees. Vanuit deze Loge werd een nieuwe Protestantse spiritualiteit gepromoot.  In augustus 1846 werd in Freemasons’ Hall in Londen de Evangelical Alliance gelanceerd die vele jaren in dit gebouw vergaderde. Deze verenigde talrijke protestantse groepen met als doelstelling het evangelie zoveel als mogelijk te verspreiden.

Intussen werd in Frankrijk en België binnen de Vrijmetselarij in naam van de vrijheid van geweten de benaming Opperbouwmeester van het Heelal in vraag gesteld.

In 1913 botsten in Frankrijk protestanten (en katholieken) en antireligieuze atheïsten, nadat het Grand Orient de France het gebruik van de benaming van Opperbouwmeester van het Heelal verbood, wat aanleiding gaf tot de oprichting van de Grande Loge Nationale Indépendante et Régulière pour la France et les Colonies.

In de Verenigde Staten, zoals in Europa enkele decades later, was het tij al vanaf tweede helft19de eeuw gekeerd. De gekende protestantse prediker Charles G. Finney verliet de Vrijmetselarij vanuit een revivalistisch christelijk geloof, die de maçonnieke rituelen als onverenigbaar met het christelijk geloof en maçons als ongelovigen beschouwde.

Aan de andere kant en tegelijkertijd waren reguliere Amerikaanse protestanten ervan overtuigd dat de Vrijmetselarij van de Kerk de waarde en het belang kon leren van religieuze overtuigingen. Zij benadrukten – in het besef dat de Vrijmetselarij geen religie was – toch de waarde van religieuze elementen in de Vrijmetselarij, waarvan zij de gewetensvrijheid en de religieuze tolerantie benadrukten in tegenstelling met de roomse Kerk.  Dit was ook het geval aan het einde van de eeuw in sommige vrijmetselaarskringen in België, Italië en Frankrijk en Spanje.

 

Vanaf het midden van de 19-de eeuw was deze zienswijze mede bepalend, niet alleen in Europa, maar ook in Latijns-Amerika, voor een zowel in protestantse kringen als in maçonnieke kringen ontstane liberale en antiklerikale  beweging, met (na 1848) een bijzondere houding tegen het ultramontanisme van de rooms-katholieke kerk. Het culmineerde na het Eerste Vaticaans Concilie in 1870, toen nieuwe protestantse gemeenten en kerken werden opgericht, die werden ondersteund door vrijmetselaarsloges.

Vrijmetselaars en liberale protestanten geloofden dat de anti-rooms-katholieke strijd hen echte religieuze vrijheid zou garanderen en dat de macht van de (officiële) roomse Kerk aan banden diende gelegd.

 

In rooms-katholieke landen waren het protestantisme en de Vrijmetselarij ook verbonden,doordat beide bewegingen zich als ‘andersdenkenden’ gemarginaliseerd voelden door de Kerk van Rome.

In Frankrijk, tijdens de Derde Republiek, werd er vaak een politiek onderscheid gemaakt tussen linkse en rechtse kringen, waarbij de linkerzijde protestants, republikeins en antiklerikaal was en rechts royalistisch en katholiek.

In 1901 werd in Parijs door protestanten en antiklerikale vrijmetselaars de Franse socialistische partij opgericht (155 Loges ondersteunden de oprichting).

Een bekend partijlid was Ferdinand Buisson (1841-1932), protestants pastor, academicus en mede-oprichter van de Ligue des droits de l’homme en publiekelijk de maçonnerie zeer genegen, zonder zelf maçon te zijn. Hij zette ook het Franse publieke basisonderwijs op en ontving de Nobelprijs voor de Vrede.

 

In Spanje werd in de tweede helft 18de eeuw het protestantisme, dat lang vervolgd was geweest door de Inquisitie, terug leven ingeblazen. Vier van de stichters hadden functies in Spaanse loges. De voortdurende aanwezigheid van protestantse predikanten in de Vrijmetselarij heeft het protestantisme in Spanje zo sterk beïnvloed dat de Vrijmetselarij en het protestantisme ontwikkelden zich in hetzelfde ritme ontwikkelden en op parallelle manieren: samen met vrijmetselaars, werden later protestantse religieuze activisten vervolgd als militante republikeinen en onderwijzers, die een democratische en geseculariseerde samenleving verdedigden. Ze vochten samen voor de emancipatie van vrouwen en de afschaffing van prostitutie. In de twintigste eeuw wilden de Spaanse fascistische kringen die dicht bij Franco stonden, zowel het marxisme, protestantisme als Vrijmetselarij in Spanje uitroeien. Voor de aanhangers van Franco gingen protestantisme en Vrijmetselarij hand in hand.

 

Ook in Italië bestonden bruggen tussen het Italiaanse protestantisme en de Italiaanse Vrijmetselarij, samen strijdend voor de democratie en tegen de heersende katholieke overheersing. Het antiklerikalisme in Italië houdt verband met de reactie tegen het absolutisme van de pauselijke staten, die in 1870 werden omvergeworpen.

Tijdens het intermezzo van de Franse overheersing konden de Italiaanse protestanten (Waldenzen) genieten van de burgerlijke vrijheden. Na de eenwording van Italië (een proces dat begon in 1815 en eindigde rond 1871), verspreidde het Waldenzen Evangelisatiecomité de evangelische gedachte over het hele schiereiland in combinatie met andere Protestantse strekkingen, vooral Methodisten en Baptisten, die missionarissen naar Italië hadden gestuurd sinds 1861. Veel van deze predikanten vonden onderdak in vrijmetselaarsloges. Bij de eeuwwisseling waren de betrekkingen tussen protestanten en vrijmetselaars vrij frequent. In die tijd was de Italiaanse protestantse kerk overwegend liberaal, open voor rede en wetenschap.

 

In Mexico vormde de protestantse beweging ‘Iglesia de Jesús’voor de basis voor de opkomst van protestantse kerken in Mexico. De grondwet van 1824, hoewel vrijmetselaars de hand hadden bij het opstellen ervan, handhaafde evenwel het rooms-katholicisme als staatsreligie. Pas in de Grondwet van 1857 werd de godsdienstvrijheid ingevoerd. Joel Poinsett (1779–1851), een protestantse vrijmetselaar en de eerste V.S.-ambassadeur in Mexico benoemd in 1825, vond er gelijkgestemde broeders in de York Rite. De York Rite Broeders waren rivalen van de Aloude en Aangenomen Schotse ritus- en de twee logesystemen ontpopten zich als bittere concurrenten.  Omdat Poinset sterke kritiek uitte tegen de katholieke clerus, werd hij uitgewezen uit Mexico. In 1877 publiceerde een Mexicaanse bisschop een verhandeling over Protestantisme en Vrijmetselarij, waarin hij stelde dat de Mexicanen hun onafhankelijkheid aan de Katholieke Kerk te danken hadden en dat de Vrijmetselaars deze wilden tenietdoen. Hij waarschuwde de Mexicanen voor dit gevaar van de Vrijmetselarij.

 

In Brazilië waren het vrijmetselaarsloges die Amerikaanse protestantse missionarissen hielpen bij het oprichten van presbyteriaanse en methodistische kerken. De Prebysterianen in Rio de Janeiro konden zelfs diensten houden in de gebouwen van de Grootloge aldaar. Ook Calvinische gemeenschappen werden opgericht door vrijmetselaars en katholieke priesters verlieten de roomse kerk om protestant én vrijmetselaar te worden. Een eerste protestantse Baptistengemeenschap werd in Sopgericht in 1871 door een vijftal vrijmetselaars.

De belangrijkste protestantse argumenten voor de Vrijmetselarij waren dat de broederschap een heilzame en niet-religieuze organisatie was die respect toonde voor de protestantse aanwezigheid.

Maar niet alle Braziliaanse protestanten toonden hetzelfde enthousiasme voor de Vrijmetselarij. Sommige Brazilianen benadrukten dat de belijdenis van het christelijk geloof onverenigbaar was met het lidmaatschap van een vrijmetselaarsorganisatie.

In 1903 richtte een groep Braziliaanse predikanten en ouderlingen onder leiding van ds. Eduardo Carlos Pereira (1855–1923), de Independent Presbyterian Church of Brazilië op onder de principes van nationalisme, autonomie en anti-Vrijmetselarij. Het protestantisme werd dus verdeeld m.b.t. de opvattingen over de Vrijmetselarij: sommige kerken benadrukten dat er voor de gemeenschap verdienstelijke individuen en goede sociale realisaties waren in de Vrijmetselarij, maar anderen beschouwden de religieuze en filosofische structuur ervan als in strijd met de fundamentele principes van het christelijk geloof.

Eind de 18de eeuw stelde de Franse Abbé Jacques Lefranc in zijn boek ‘Voile levé pour les curieux ou le Secret de la révolution de la France Révélé, a l’aide de la franc-maçonnerie’ (vertaald in Engels, Italiaans, Spaans en Portugees) dat Joden en Protestanten samen met Vrijmetselaars beschouwd moesten worden als ‘buitenlandse indringers’ die geweerd moesten worden (een soort ‘omvolkingstheorie’), ter bescherming van de Franse katholieke waarden en cultuur. In gans de 19de en begin 20ste eeuw bleef deze samenzweringstheorie wereldwijd levendig.

In Frankrijk noemden de anti-maçonnerieaanhangers in de jaren dertig vier staatsgevaarlijke groepen: protestanten, vrijmetselaars, joden en métèques (mediterrane immigranten). De theorie was simpel: door een afwijkende religie te introduceren, zijn de protestanten begonnen de religieuze eenheid van Frankrijk te vernietigen. Vervolgens maakten ze door hun leer van het ‘vrije onderzoek ‘een priester van iedere gelovige.  De Vrijmetselarij introduceerde het individualisme en ontkende het principe van een sociale band.
De Dreyfus-affaire aan het einde van de 19de eeuw werd al gezien als een protestants-joodse aangelegenheid: het individuele geweten prevaleerde boven de collectieve plicht.

In de 20ste eeuw zetten deze anti-gevoelens zich door.

In 1949 schreef de oude directeur van ‘L’Action Française’,Charles Maurras (1868–1952) , het boek ‘Pour un jeune Français’, waarin hij uitlegde dat het ‘anti-Frankrijk’ bestond uit protestanten, joden, vrijmetselaars  en gekleurde mensen. Ze waren voor hem ‘interne vreemden’. Protestantisme is losbandigheid van denken, van bewustzijn en van woord; Vrijmetselarij is de satanische haat tegen God’, aldus Maurras.

In Argentinië waren er in de jaren vijftig van de vorige eeuw vier traditionalistische en nationalistische bewegingen die als vijanden zagen: protestantisme, Vrijmetselarij, liberalisme en socialisme. En natuurlijk ook het jodendom, dat werd gezien als een transversale beweging van deze vier.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontmoedigden een aantal protestantse kerkgemeenten om zich aan te sluiten bij vrijmetselaarsloges.  Ook vanuit katholiek perspectief rezen reacties tegen de relatie tussen het protestantisme en de Vrijmetselarij.

In de jaren zeventig verscheen de beweging van Mgr. Lefebvre, in reactie op wat hij noemde de crisis van de Kerk na Vaticanum II. In een open brief schreef hij: ‘Waar is de kloof? We kunnen de tijd nauwkeurig bepalen. Het was 1789, en zijn naam, de Revolutie. De vrijmetselaars- en anti-katholieke principes van de Franse Revolutie hebben er tweehonderd jaar over gedaan voordat ze ontmaskerd werden’.  Hij betoogde in zijn open brief dat Vaticanum II een kwalijk gevolg was van de eeuwenoude pogingen van de Vrijmetselarij en het protestantisme om de mens te definiëren.

Veel protestantse kerken probeerden een antwoord te vinden op de vraag hoe om te gaan met de Vrijmetselarij, in een tijd dat de irreguliere en de reguliere Angelsaksische Vrijmetselarij elk hun eigen weg kozen.

Sommige kerken, zoals de American United Methodist Church, maar ook de reguliere protestantse kerken in Frankrijk, België, Nederland, Spanje en Italië weigerden een officiële verklaring af te leggen of een positie met betrekking tot de Vrijmetselarij in te nemen.

De katalysator voor een nieuwe golf van anti-Vrijmetselarij in Engeland was de publicatie in 1984 van het boek van Stephen Knight, ‘The Brotherhood: The Explosive Exposé of the SecretWorld of the Freemasons’. Het antimaçonniek  boek staat vol vooroordelen, “gesteund” op interviews van ex-maçons.

De Engelse Methodistenconferentie veroordeelde de Craft omdat ze de naam van Jezus Christus niet noemde en omwille van het gevaar dat een christen die vrijmetselaar wordt, zichzelf zal tegenkomen door compromissen te sluiten voor zijn christelijke overtuigingen of zijn trouw aan Christus, misschien zonder zich te realiseren dat men dit doet.  Ze gingen verder met het verbieden van vrijmetselaarsbijeenkomsten in alle Methodistische eigendommen.

Het Fait and Order Committtee van de Methodist Church bevestigde  in 1996 opnieuw de stelling dat Methodisten geen vrijmetselaars mogen worden. Deze instructie leidde tot een groter verlies aan kerkwerkers dan in welke vergelijkbare periode dan ook.

Op hetzelfde moment ontstond de United Reformed Church in Engeland, een unie van Presbyteriaanse en Congregatiekerken, die ook een verslag over de Vrijmetselarij publiceerden. Het rapport constateerde geen onverenigbaarheid tussen de Vrijmetselarij en het Christendom.

In Schotland is het protestantisme altijd extreem open over geweest Vrijmetselarij. Niettemin stelde de Kerk van Schotland in een panel over Doctrine in 1965: ‘Naar onze mening sluit totale gehoorzaamheid aan Christus het lidmaatschap van welke organisatie dan ook uit zoals de vrijmetselaarsbeweging, die een oprechte trouw eist, en weigert te onthullen wat die trouw aan de Vrijmetselarij impliceert. De ingewijde is verplicht zich inzetten voor de Vrijmetselarij op een manier zoals alleen een christen dat zou moeten doen voor Christus.

De Kerk verbood haar gelovigen niet om vrijmetselaar te worden, doch in 1989 zei de algemene vergadering wel dat er zeer reële theologische problemen waren voor de leden van de Church of Scotland om vrijmetselaar zijn.

Uiteraard namen de Vrije Calvinistische Kerken een meer exclusieve positie in. De Free Church of Scotland verklaarde al in 1927 dat iedereen die wenste lid worden van de Kerk ontslag moest nemen uit de Vrijmetselarij.

En voor de Presbyterian Church of America in 1988 moeten vrijmetselaars die tot de Kerk willen toetreden een proeftijd van 1 jaar doormaken, tijdens dewelke ze de argumenten voor incompatibiliteit tussen beide moeten bestuderen, om dan een besluit te nemen. Neemt men geen ontslag als maçon, dan werd een kerkelijke tuchtprocedure opgestart.

In de noordelijke landen en in Duitsland bestaat een andere situatie. In het Duitse Lexicon van de Vrijmetselarij lezen we: “In Duitsland zijn veel protestantse predikanten lid van de broederschap. Er bestaat tussen de protestantse kerken en de Vrijmetselarij noch vijandigheid noch angst”.

Al in de achttiende eeuw stond de piëtistische lutherse filosoof Gotthold Ephraim Lessing (1729–1781), die de dialogen over de Vrijmetselarij schreef tussen Ernst en Falk en Johann Gottlieb Fichte (1762–1814), bekend als protestant en vrijmetselaar.

Sinds 1972 voert de Evangelische Kerk in Duitsland (EKD) een officiële dialoog met de Verenigde Grootloges van Duitsland (VGLD). Dit resulteerde in belangrijke verduidelijkingen: “Een algemeen bezwaar tegen een lidmaatschap van een Evangelische christenen in de Vrijmetselarij kan niet vanuit Evangelisch gezichtspunt worden opgelegd. Het besluit tot lidmaatschap van de Vrijmetselarij moet aan het individu worden overgelaten na zijn eigen vrije beslissing”. In feite accepteerden vertegenwoordigers van de Kerk dat het logeritueel in zijn betekenis en intentie geen vervanging is voor religieuze diensten of voor sacramenten en dat dit niet in tegenspraak is met de evangelische overtuigingen.

Tegenwoordig bestaan er in de noordelijke landen nauwe betrekkingen tussen lutheranen Kerken aan de ene kant en de Vrijmetselarij aan de andere kant. In Zweden waren de Koningenjarenlang hoofd van de kerk, terwijl ze tegelijkertijd optraden als Grootmeesters van de Zweedse Orde van de Vrijmetselarij. De Zweedse Kerk, die evangelisch-luthers is, heeft geen formele bezwaren tegen de Vrijmetselarij, en veel dominees en zelfs bisschoppen zijn vrijmetselaars.

In de Lutherse Kerken in de Verenigde Staten is de situatie niet zo simpel. Eén van de Kerken daar, de Evangelisch-Lutherse Synodeverklaarde: “Wij wijzen ook deelname aan of lidmaatschap van religieuze organisaties af die kenmerken hebben die in strijd zijn met het christelijk geloof, zoals de vrijmetselaarsloge en soortgelijke organisaties” (We Believe, Teach, and Confess 1922).

Sommige grotere kerken hebben dezelfde positie: de United Lutheran Church of Amerika, de Amerikaanse Lutherse Synode en de Missouri Synode, die samen meer dan 90% van alle lutheranen in Amerika uitmaken, staan kritisch tegenover de Vrijmetselarij.

De conservatieve Lutherse Synode van Missouri werd in 1829 opgericht door Duitse immigranten, en het Synodehandboek bevat het standpunt over de loges dat predikanten en leken moeten vermijden lid te worden van een organisatie waarvan de doelstellingen, ceremoniën of praktijken in strijd zijn met het Evangelie van Jezus Christus of het geloof en leven van de christelijke kerk. Vanaf het allereerste begin werd geoordeeld dat het lidmaatschap van de Vrijmetselarij in strijd was met een trouwe belijdenis van het Evangelie.

In 1963, bij de eenwording van voormelde Lutherse Kerken, werd  in de nieuwe Kerk werd het lidmaatschap van de Vrijmetselarij verboden. Zittingen  van loges waren niet meer toegestaan in de kerkgebouwen, en predikanten of lekenassistenten mochten niet deelnemen aan logezittingen..

Aan de andere kant van de wereld bestaan dezelfde bezwaren: de Lutheriaanse  Church of Australia heeft een duidelijk negatieve houding ten opzichte van de Vrijmetselarij. De Kerk verklaarde in 1956 dat alle organisaties, of ze nu geheim zijn of openlijk, die ofwel openlijk religieus zijn, ofwel de vormen beoefen van religie, zonder het principe van de Drievuldigheid te belijden enJezus Christus als de vleesgeworden Zoon van God en onze Verlosser van de zonde te erkennen, is antichristelijk.

In andere protestantse denominaties in Amerika zijn de standpunten zeer verdeeld. De baptistenwereld is bijvoorbeeld sterk verdeeld wat de Vrijmetselarij betreft. Southern Baptisten in het algemeen en Southern Baptistenleiders in het bijzonder hebben een lange geschiedenis in het omarmen van de Vrijmetselarij.

Een controversieel rapport over de Vrijmetselarij werd goedgekeurd door de Southern Baptist Convention in 1993. Zij verklaarde dat, in het licht van het feit dat veel principes en leringen van de Vrijmetselarij verenigbaar zijn met christendom en de Southern Baptist-doctrine, terwijl andere principes wél verenigbaar zijn, het aan te bevelen was dat, in overeenstemming met de diepe overtuigingen van het kerkgenootschap met betrekking tot de autonomie van de plaatselijke Kerk, het lidmaatschap van een vrijmetselaarsorde een kwestie van persoonlijk geweten was. Hoe dan ook, in 2000 bracht dezelfde Conventie een nieuwe publicatie uit waarin de verenigbaarheid van de Vrijmetselarij met het Christendom werd onderzocht, getiteld: ‘Een nadere blik op Vrijmetselarij’. Veel Southern Baptist predikanten en leken waren praktiserende Vrijmetselaars, en de resolutie veroorzaakte nogal wat opschudding. Het document bevat acht principes en leringen van de Vrijmetselarij die onverenigbaar bleken te zijn met het christendom. Het document veroordeelt op geen enkele manier, maar probeert informatie te verspreiden zodat individuen tot weloverwogen conclusies kunnen komen over wat zij uiteindelijk menen over vrijmetselaarsorganisaties.

Inbegrepen is een uitklapbaar ‘vergelijkingsschema’ met gedetailleerde posities van de Vrijmetselarij, Christendom en de Bijbel over kwesties als ‘God’, ‘Eden’, ‘Jezus Christus’, en ‘Verlossing door werken’.  ‘The Closer Look’ besluit met de opmerking dat, hoewel er veel Christenen vrijmetselaar zijn, “op verschillende punten de logeleringen niet-bijbels en niet-christelijk zijn.

De Baptist Union of Scotland concludeerde dat totale gehoorzaamheid aan Christus deelname uitsluit aan welke organisatie dan ook uit, zoals de vrijmetselaarsbeweging die een oprechte trouw aan zichzelf lijkt te eisen, en tegelijkertijd weigert alles bekend te maken wat bij die loyaliteit betrokken is voorat men lid wordt.  In ‘Baptist Union of Scotland rapport 1980’ kan men lezen: ‘…De belangrijke vraag is niet of de Vrijmetselarij zelf een religie is, maar of de onbetwiste religieuze elementen erin kunnen worden aanvaard door een toegewijde christen. De vraag rijst: waarom wil een christen voor wie Jezus Christus de volheid van God is en voor wie Hem kent als Verlosser en Heer deel uitmaken van een beweging waarvan leden die samen aanbidden geen christelijke aanbidding aanbieden? …De duidelijke conclusie die we uit ons onderzoek hebben getrokken, is dat er een inherente onverenigbaarheid tussen de Vrijmetselarij en het Christendom bestaat’.

Het rapport werd onderschreven door de Baptisten Unie van Groot-Brittannië en Ierland, en herdrukt door de Baptistenunie van Nieuw-Zeeland.

Het is verrassend dat geen enkele Baptistenvereniging in Australië er een publieke verklaring over afgelegd heeft. Veel baptistengemeenten in Australië hebben dan ook leden doe Vrijmetselaar zijn.

In andere denominaties, zoals de ‘Assemblies of God’, is dit ook het geval: het is eveneens een kerkelijke groepering die zich grote zorgen maakt over geheime Loges. De Assemblies of God staan niet toe dat vrijmetselaars deelnemen aan de communie en verklaren dat deelname aan de Vrijmetselarij een zonde is.

Concluderend kan worden opgemerkt dat er de afgelopen decennia sprake is geweest van aanvallen op de Vrijmetselarij door verschillende groepen  van de protestantse gemeenschap. De aanvallen vallen in twee hoofdgroepen. Ten eerste dat de Vrijmetselarij een geheim genootschap is, ten tweede dat het een religie is en antichristelijk. De maçonnieke discretie wordt gezien als een voorwendsel om misstanden te verbergen.

De Presbyterian Church of Queensland merkte in 1987 op dat de Vrijmetselarij de eerste drie Geboden overtreedt door het gebruik van titels en attributen van God, die niet geopenbaard zijn in de Schrift. Voor de Presbyteriaanse Kerk van Queensland heeftde Vrijmetselarij alle kenmerken van een religie religie, technisch en praktisch gezien wel. Men komt samen in een Tempel; rond een heilig Boek (de Bijbel en/of de Koran enzovoort); zingt zijn eigen hymnen; wordt geleid door een functionaris genaamd de ‘Zeereerwaarde Meester’’, en bidt tot de ‘Grote Architect van het Universum’.

Omdat uiteindelijk alleen de Bijbel de enige gids is voor geloof en praktijk, moeten kwesties die verband houden met de Vrijmetselarij en andere broederlijke organisaties, vooral geheime genootschappen, alleen worden geëvalueerd naar de mening van de Presbyterian Church of Queensland, op basis van deze Bijbel. Een ander gerelateerd bezwaar is dat de Vrijmetselarij, naar eigen zeggen, eclectisch is syncretistisch en dus, volgens de critici, antichristelijk. Men brengt godsbeelden uit vele religies samen in één godsbeeld van de Opperbouwmeester.Dezelfde Presbyteriaanse Church of Queensland stelt dat de Vrijmetselarij aanzienlijke religieuze invloeden heeft, niet beperkt tot één geloof maar met elementen uit alle erkende wereldreligies. De Vrijmetselarij is dus een syncretistische religie.

Maar de belangrijke vraag voor het grootste deel van de evangelische en rechtse vleugel bij Protestantse Kerken is niet of de Vrijmetselarij zelf een religie is, maar of de onbetwiste religieuze elementen erin door een toegewijde christen kunnen worden aanvaard zonder het risico te lopen het christelijk geloof in gevaar te brengen. Door in de rituelen van de eerste drie graden niet naar Christus te verwijzen, maar alleen naar de Grote Architect van het Universum, heeft de VM het enkel over God de Vader.

De Missouri synode maakte bezwaar tegen het schootsvel in lamsleer dat aan de kandidaat werd gegeven in de Leerlinggraad: hij, die de lamsvacht draagt als insigne van een vrijmetselaar, wordt voortdurend herinnerd ‘aan de zuiverheid van leven en gedrag die daarvoor nodig is het verkrijgen van toegang tot de Hemelse Loge hierboven, waar de Opperste Architect presideert’ (Geciteerd uit een Amerikaans ritueel, zoals dat van Duncan Masonic Ritual and Monitor, editie 1976: 50), en dus niet Christus. Maar Paulus bevestigt in zijn brief aan de Galaten dat “niemand gerechtvaardigd zal worden door werken van de wet… want als de rechtvaardiging door de wet zou zijn, dan is Christus tevergeefs gestorven” (Galaten 2:16, 21). Volgens de critici is het engagement binnen de beweging dus wel inconsistent met de toewijding van een christen aan Jezus Christus als Heer. Het is mogelijk dat sommige christenen die zich bij broederlijke organisaties aansluiten, dit alleen voor sociale doeleinden doen, met weinig of geen nadenken over hun werkelijke principes. Een christen kan echter moeilijk twee tegengestelde standpunten aanhangen. Verlossing door werken en verlossing door genade door geloof in Jezus Christus zijn simpelweg onverenigbare posities. Uiteindelijk moet er een keuze gemaakt worden (The Lutheran Witness [10-2007]). Dezelfde problemen doen zich voor bij de Ordes die eisen van hun leden dat ze Christen zijn (nvdr: denkt men dat de reguliere M vereist christen te zijn?).  Evangelicalen en orthodox-protestanten beschouwen deze Ordes als volkomen godslasterlijk. Inzet voor geheime ordes en hun leringen leidt tot een verkeerde nadruk op verlossing door goede werken en het verbeteren van de samenleving.

Het rapport van de Home Mission Board van de Southern Baptist Conventie prees in maart 1993 Vrijmetselarij vanwege haar werken van liefdadigheid en onderwijs, en voor het hooghouden van waarden als eerlijkheid, integriteit, en moreel karakter; maar merkte ook verschillende onverenigbaarheden op, zoals het gebruik van aanstootgevende titels zoals Worshipful Master, bloedige eden en verplichtingen, de heidense en occulte aard van veel vrijmetselaarsgeschriften, de gedeelde betekenis  van de Bijbel onder andere items in vrijmetselaarsloges, de leer van verlossing door werken, de leer van universalisme (dat wil zeggen dat alle mensen zullen gered worden), en de weigering van de vele Amerikaanse vrijmetselaarsloges om Afro-Amerikanen tot lidmaatschap toelaten.

De standpunten van de Anglikaanse Church of England en de presbyteriaanse Church of Scotland worden apart behandeld.

In België werd de Verenigde Protestantse Kerk in België (VPKB) opgericht op 4 november 1978 te Brussel. Er werd toen een Geloofsverklaring en een Verklaring van Eenheid ondertekend door de volgende drie kerkgenootschappen:

  • Protestantse Kerk van België
  • Hervormde Kerk van België
  • Gereformeerde Kerken in België.

Er zijn ons geen verklaringen m.b.t. de Vrijmetselarij bekend vanuit het VPKB, die zich inzet voor broederlijkheid, menselijke vervolmaking en de vooruitgang van de mensheid. Het is bij ons dan ook niet ongebruikelijk dat her en der individuen zowel lid zijn van een religieuze gemeenschap binnen de VPKB als van een vrijmetselaarsloge, inzonderheid binnen de RGLB. Een voorbeeld hiervan is Br Johan Temmerman, decaan van de Faculteit voor Protestantse Theologie en Religiestudies in Brussel, die openlijk spreekt over zijn lidmaatschap van de vrijmetselarij (RGLB). Ook Br Guy Liagre, voormalig Voorzitter van het VPKB en auteur van publicaties over o.m. de geschiedenis van de VM, Protestantisme en VM, rituelen binnen Grootoosten van Nederland, alsook in tijdschrift Toth en jaarboeken Acta Macionica,  is via zijn publicaties en voordrachten, o.m. op publiek Congres RGLB n.a.v. 30-jarig bestaan,  openlijk bekend als Broeder van de RGLB (is, voor zover ons bekend,  thans predikant in Zwitserland en lid van Zwitserse Grootloge Alpina).

 

Conclusie

 

Het valt niet te ontkennen dat de moderne Vrijmetselarij door protestanten werd georganiseerd (Desaguliers en Anderson waren protestantse predikanten van respectievelijk de Church of England en the Church of Scotland).

In de Angelsaksische wereld is er nog steeds een grote meerderheid protestant en vindt men Anglicaanse vrijmetselaars in de loges.

Niettemin is het vandaag duidelijk dat de positie van de protestantse en evangelische kerken en gemeenschappen wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid. In de achttiende en negentiende eeuw creëerden gereformeerde en Lutherse Kerken synergiën en antinomieën, gerelateerd aan de politieke, religieuze en ideologische situatie, en het moment in de geschiedenis.

Veel kritiek werd geformuleerd in het tweede deel van de twintigste eeuw. Tegenwoordig hebben anti-vrijmetselaars er nog steeds moeite mee te begrijpen dat de wereldwijde Vrijmetselarij geen dominante stem oplegt, en dat vrijheid van denken en meningsuiting een basisprincipe is van de VM.

Aan de andere kant argumenteren reguliere protestanten hier positief dat de broederschap heilzaam en niet-religieus is, maar ook respect opbrengt voor de evangelische aanwezigheid onder mensen van hoog kaliber en hun wens om God te dienen in de samenleving in het algemeen. Ze benadrukken graag dat de nieuwe basisprincipes voor de erkenning van de Grootloge in 1989 benadrukt dat alle vrijmetselaars onder de jurisdictie van een reguliere Grootloge hun verplichtingen nakomen op basis van of in het volle zicht van het boekdeel van de Heilige Wet (d.w.z. de Bijbel) of het boek dat door de betrokken man als heilig wordt beschouwd. Bijgevolg benadrukken zij de noodzaak van religieuze tolerantie en het feit dat tot nu toe geen enkele verantwoordelijke autoriteit heeft geoordeeld dat een vrijmetselaar in de Bijbel of wat dan ook verplicht moet geloven. Elke Broeder kan vrij het begrip Opperbouwmeester invullen, zonder er verantwoording voor te moeten afleggen.

 

 

VM en The Church of England – The Church of Scotland.

Church of England synode 1987

 

Bij de oprichting van de moderne Vrijmetselarij in Londen in 1717, was John Desaguliers, een predikant van de anglicaanse Church of England een van de drijvende krachten. James Anderson, die de eerste Constituties opstelde van de Grand Lodge, was dominee van de presbyteriaanse Church of Scotland. Vóór de oprichting van de Grand Lodge waren koningen uit het eerder katholieke  huis van Stuart beschermheren van Loges, die jacobieten (aanhangers van de  James of Jacobus-koningen, politiek vaak Torries)  in hun rangen telden.  Met de komst van het huis van Hannover (Georges I en II e.v.) waren er in de Grand Lodge meer politieke Whigs die tevens protestant waren), terwijl de naar Frankrijk gevluchte Jacobijnen daar hun Loges oprichtten.

 

Het staat buiten kijf dat na de oprichting van de moderne Vrijmetselarij in 1717 op de Britse eilanden een overweldigend aantal vrijmetselaars protestanten waren.  In de Angelsaksische landen werd, na de aanvankelijke zelfs gewelddadige tegenstellingen tussen anglicanen en rooms-katholieken,  de noodzaak van religieuze tolerantie en gewetensvrijheid vanuit de Verlichting benadrukt (na de Glorious Revolution, de machtsovername door de Nederlandse stadhouder Willem III van Oranje-Nassau en zijn echtgenote Maria Stuart als koning en koningin van Engeland, Schotland en Ierland in 1688-1689, werd een religieuze tolerantie ingevoerd) en ook werd er een meer moralistisch-rationalistische benadering van protestantse geloofsovertuigingen en praktijken ontwikkeld, die geenszins als contradictorisch aan de maçonnieke principes en cultuur werden beschouwd, wel integendeel.  Protestantisme en Vrijmetselarij waren er in de 18de eeuw nauw verbonden, zij het met een verschillende methodiek in een verschillende context.

 

Het is voornamelijk buiten de Britse eilanden dat reeds in de 18de eeuw sommige protestantse Kerken het lidmaatschap van een Loge onverenigbaar achtten met het behoren tot hun kerkgemeenschap. En later, samen met de verspreiding van het protestantisme buiten Europa (VS, Australië) en het verder prolifereren van meerdere stromingen, ontwikkelden de anti-maçonnieke standpunten verder, maar niet op een algemene wijze.

 

De Britse en Schotse Vrijmetselarij hebben nooit te maken gehad met repressie vanuit de overheden. Men heeft  er geen de facto antiklerikale Vrijmetselarij gekend zoals o.m. op het continent in Frankrijk, Italië of België (waar deze als wieg van de liberale partij ook politiek anti-katholiek was).

 

Wat het Verenigd Koninkrijk heden te dage betreft, hebben de anglicaanse  Church of England en de presbyteriaanse  Church of Scotland, die beide als protestants beschouwd worden,  officieel eveneens gewijzigde standpunten ingenomen, waarmee in de praktijk niet altijd rekening mee wordt gehouden door Broeders die eventueel pratikerend zijn in deze kerken.

 

Hoewel er al zeer lang anglicaanse vrijmetselaars zijn geweest, hebben sommige anglicaanse bisschoppen en priesters om theologische redenen een negatief oordeel over de vrijmetselarij uitgesproken. In juli 1987 keurde de Generale Synode een rapport goed waarin de verenigbaarheid van de vrijmetselarij en het christendom werd onderzocht. Het rapport stelde: “De reflecties van de werkgroep zelf brengen binnen de Anglicaanse Kerk begrijpelijke meningsverschillen aan het licht tussen degenen die vrijmetselaars zijn en degenen die dat niet zijn. Terwijl eerstgenoemden het er volledig mee eens zijn dat het rapport aantoont dat er duidelijke moeilijkheden zijn waarmee christenen die vrijmetselaars zijn, te maken krijgen, zijn de laatstgenoemden  van mening dat het rapport wijst op een aantal zeer fundamentele redenen om de verenigbaarheid van de vrijmetselarij en het christendom in twijfel te trekken.”  Dit laatste standpunt haalde uiteindelijk een meerderheid.

Het rapport legde evenwel geen canonieke sancties op aan gelovigen die toch vrijmetselaar bleven of werden.  Indien ze belangrijke kerkelijke ambten bekleedden, werden zij hier wel uit ontzet.

Talrijke prominenten van de Anglicaanse Kerk legden nadien verklaringen af waarin zij hun respect uitdrukten voor de reguliere Vrijmetselarij.

 

In april 2003 publiceerde The Telegraph o.m. volgend artikel:

 

The Archbishop of Canterbury, Dr Rowan Williams, has been forced to apologise to Britain’s 330,000 Freemasons after he said that their beliefs were incompatible with Christianity and that he had rejected them from senior posts in his diocese……In his letter of apology, Dr Williams tries to distance himself from his own reported comments. He claims that his views were never meant to be public and were distorted by the media. He wrote: “I have been sorry to learn of the distress of a considerable number of Freemasons . . . In replying to private correspondence, I had no intention of starting a public debate nor of questioning the good faith and generosity of individual Freemasons and I regret the tone and content of the media coverage.” He added: “The quoted statements about the ‘satanic’ character of the Masonic ceremonies and other matters did not come from me and do not represent my judgment. Since my late father was a member of the Craft for many years, I have had every opportunity of observing the probity of individual members’ Williams does not, in his letter, deny that he has misgivings about the role of Freemasons within the Church. He wrote: “Where anxieties exist, however, they are in relation not to Freemasonry but to Christian ministers subscribing to what could be and often is understood [or misunderstood] as a private system of profession and initiation, involving the taking of oaths of loyalty. “He ends his letter by stating that Freemasons’ commitment to charity and the community is beyond question.

De aartsbisschop van York, de Most Rt. John Habgood, omschreef de Engelse vrijmetselarij als een “redelijk onschuldige excentriciteit”. De bisschop van Manchester, de Rt. Eerwaarde Stanley Booth-Clibborn (de kleinzoon van de oprichter van het Leger des Heils William Booth) verklaarde: “Het belangrijke punt zou moeten zijn dat er geen onnodige druk mag worden uitgeoefend op christenen die vrijmetselaars zijn, en dat er geen heksenjacht mag plaatsvinden.”

Na zijn benoeming tot bisschop van Ebbsfleet in 2011, nam de Rt.  Jonathan Baker ontslag uit de loge in Oxford. In een verklaring op de Ebbsfleet-website zei bisschop Baker dat hij zich vóór zijn wijding als student in Oxford had aangesloten bij de vrijmetselarij. “Door de jaren heen heb ik ervaren dat het een organisatie is die zich op bewonderenswaardige wijze inzet voor het gemeenschapsleven en betrokkenheid, met een ongeëvenaarde staat van dienst op het gebied van liefdadigheidsgiften, vooral op bijvoorbeeld ouderwetse gebieden van medisch onderzoek.”, aldus betrokkene.

Hij voegde eraan toe: “Als ik ooit iets in de vrijmetselarij was tegengekomen dat onverenigbaar was met mijn christelijk geloof, zou ik natuurlijk onmiddellijk ontslag hebben genomen. Integendeel, de vrijmetselarij is een seculiere organisatie, die het geloof volledig ondersteunt, en geen alternatief of vervanging ervan is. Wat de Kerk van Engeland betreft, is haar  steun voor de vrijmetselarij  goed gedocumenteerd.”

Maar: “Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik, vanwege het bijzondere charisma van het bisschoppelijk ambt en de last die dat ambt met zich meebrengt, mijn lidmaatschap van de vrijmetselarij opzeg.”

Een aantal openbare kathedraaldiensten tijdens de ambtsperiode van aartsbisschop Welby hebben de kwestie heropend. Op 21 september 2013 vierde de kathedraal van Canterbury de 200ste verjaardag van de Royal Arch Masonry met een speciale dienst onder leiding van de aartsdiaken van Canterbury, de Ven. Sheila Watson.

‘Freemasonry Today ‘ (UGLE) meldde dat aartsdiaken Watson de “lange verbinding tussen de kathedraal en de vrijmetselaars” benadrukte en “hulde bracht aan de vrijmetselaarsprincipes van eenheid, kameraadschap en dienstbaarheid aan de gemeenschap, en sprak over ‘dienstbaarheid buiten onszelf’, een deugd die door de Kerk wordt omarmd en Vrijmetselarij.”

In 2012 was de decaan van St. Albans, zeer eerwaarde Jeffrey John, gastheer voor 800 vrijmetselaars uit Hertfordshire en leden van de Rose Croix en Societas Rosicruciana die een dankdienst vierden en de herinwijding van een preekstoel, een geschenk van Engelse vrijmetselaars in 1883.

Bij de St. Albans-dienst verwezen Provinciaal Grootmeester van de UGLE, Colin Harris,  en dr. John beiden naar de relatie tussen de abdij en de Hertfordshire Provincial Grand Stewards’ Lodge, nr. 8984, meldde ‘Freemasonry Today’, waarbij ze opmerkten dat de loge “regelmatig assisteert bij grote abdijevenementen. ”

In 2017 werd het 300-jarig bestaan van de reguliere vrijmetselarij door alle reguliere obediënties gevierd. Sommige van deze vieringen hadden plaats in anglicaanse kerken, waarna vragen hierover werden gesteld op de algemene jaarlijkse bisschoppensynode. Men bevestigde dat dit eigenlijk in strijd was met de in 1987 vastgestelde onverenigbaarheid, maar daar bleef het bij. Er werden nergens sancties opgelegd.

Sommigen opperden dat het document van de Generale Synode over de Vrijmetselarij uit 1987 achterhaald was, gezien het groeiende publieke profiel van de vrijmetselaars in de Engelse kathedralen.

Het is duidelijk dat het standpunt van 1987 nog altijd beiderzijds controverse oproept en vele anglicanen niet tegenhoudt om maçon te blijven of te worden. Meerdere maçons verlieten de kerk, voor zover ze nog praktikerend waren. Sommigen kozen dan wel voor de Anglicaanse kerk en traden uit de UGLE.

 

 

De Church op Scotland verbiedt niet om vrijmetselaar te worden, maar in 1989 zei de algemene bisschoppenvergadering dat er “zeer reële theologische problemen” waren met het feit dat leden van de Kerk van Schotland vrijmetselaars waren. In de praktijk had dit eveeens slechts een beprkte invloed op het lidmaatschap van de Grand Lodge of Scotland.

 

In beide Kerkgemeenschappen zullen vooral bedienaars van de eredienst wellicht ontslag hebben genomen uit hun Loge, anderen zijn naar verluidt Broeder gebleven, wellicht discreter dan voorheen.

 

Ondanks de aangehaalde theologische bezwaren voor de onverenigbaarheid, heeft dit niet, in tegenstelling met de rooms-katholieke kerk, aanleiding geven tot maatregelen vanuit deze kerken, en blijkt uit vele verklaringen een zeker respect voor de reguliere Vrijmetselarij.

Volledigheidshalve dient vermeld dat de protestantse Methodist Church of Britain (opgericht in de 18de eeuw)  strikter is en  vrijmetselaars wél uit de Kerk zet.